Ontwikkelingspsychologie Flashcards
Leg ‘signaalfunctie’ uit
De signaalfunctie bestaat eruit dat de leerkrachten kunnen opmerken dat er in de ontwikkeling van het kind iets zorgwekkend is of iets dat niet ‘normaal’ is. Daarom moeten leerkrachten perfect weten wat het gangbare is op elke leeftijd en ook weten welke fase er voor en na de fase komt waar het kind nu in zit.
Ontwikkeling is dus de combinatie van de drie factoren. Wat zijn de 3 vuistregels binnen het leerkrachtgegeven?
Als leerkracht moeten we ons ervan bewust zijn dat we de ontwikkeling niet kunnen sturen, maar wel kunnen beïnvloeden. Om dit voor elkaar te krijgen zijn er 3 vuistregels:
1) Werken in de zone van de naaste ontwikkeling (metafoor appel)
2) Streven naar welbevinden
3) Streven naar betrokkenheid
Baby’s hebben 8 primitieve reflexen. Noem ze op en leg uit!
1) Grijpreflex
= Een vinger omklampen
2) Zoekreflex
= Het makkelijk vinden van de tepel op moedermelk te drinken. Als we de wang aanraken, zal het hoofdje ook naar die kant draaien.
3) Zuigreflex
= Het vergaren van voedingsstoffen
4) Schrikrelfex
= Idem Mororeflex
5) Mororeflex
= Als het kind zou vallen, zou het de armen boven het hoofdje doen en de beentjes open (omklemmingsreflex)
6) Babinskireflex
= Voetjes kietelen: grote teen gaat naar boven
7) Primair lopen
= Als we pasgeboren baby’s rechtzetten (mits ondersteuning) zullen ze loopbewegingen maken zonder de armbeweging
8) Assymetrische tonische nekreflex
= Basis hand-oog coördinatie en kunnen focussen op een kleine afstand
Er is nog een derde ontwikkelingsfactor, dewelke? Leg uit.
In zowel nature als nurture wordt er niet gesproken over de zelfbepaling van een persoon. Dit houdt in dat de persoon ook zelf omstandigheden kan ontwikkelen en dat hij/zij de ontwikkeling kan sturen. Een mens is dus meer dan een snijpunt van aanleg en omgeving.
Wat is equilibratie?
Equilibratie betekent dat het kind nieuwe inzichten aan de reeds aanwezige structuren koppelt.
–> Doordat het denken zich aanpast in de realiteit en de realiteit wordt ingepast aan het denken, ontstaat er een evenwicht
Voor de drie factoren hebben we een ‘gulden middenweg’. Leg uit!
De gulden middenweg is een genuanceerd antwoord op de vraag welke invloeden er nu allemaal zijn. Hier hebben we drie antwoorden die allemaal samenhangen:
1) Naast nature en nurture hebben we ook nog de zelfbepaling
2) Het is een dynamisch spel tussen de drie factoren. Ze beïnvloeden elkaar dus.
3) In een bepaalde levensfase kan een bepaalde factor wel een doorslaggevende factor zijn!
Wat kan de peuter/kleuter nu in verband met perceptuele ontwikkeling? Geef hierbij ook een duidelijk voorbeeld.
Het kind is vanaf nu in staat op objecten/voorwerpen te herkennen met behulp van een ander zintuig dan waarmee hij/zij het object of voorwerp de eerste keer heeft waargenomen.
Vb: het kind moet een balletje zoeken in een bak vol opgefrommeld papier. Dit kan hij/zij, aangezien hij heeft GEZIEN dat het balletje rond is. Dus nu kan hij/zij dit ook VOELEN.
Wat is geïnterioriseerd experimenteren?
De kleuter/peuter kan nu nadenken over een situatie maar dit in zijn hoofd en zal niet meer moeten handelen om te zien wat de consequenties zijn van zijn acties. Dit noemen we ook wel eens objectpermanentie.
De motorische ontwikkeling van een baby. Leg de reflexen uit. Leg ook eerst uit hoe het komt dat baby’s nog niet volledig gecontroleerd kunnen bewegen.
De hersenen van de baby zijn nog niet volledig ontwikkeld, daarom kunnen baby’s heel moeilijk hun bewegingen controleren.
Baby’s bewegen dus via hun reflexen. Sommige reflexen zullen ervoor zorgen dat ze eten kunnen krijgen, en sommige zullen ervoor zorgen dat ze beschermd zijn.
Wat zijn reflexen?
–> Automatische, onwillekeurige emotionele of fysieke reacties op prikkels. Deze reflex wordt tot stand gebracht door de hersenstam.
We hebben dan als baby ook twee soorten reflexen;
1) Primitieve reflexen
- -> Overleving
2) Posturale reflexen
- -> Bewegingspatronen
Naarmate de baby ouder wordt, zal ook het centraal zenuwstelsel groeien. Dan zullen de primitieve reflexen plek maken voor de posturale reflexen die dan de basis zullen leggen voor automatische controle over willekeurige bewegingen. Gestuurd door de middenhersenen en begeleid vanuit het cerebellum.
Wat is het verschil tussen de perceptuele waarneming van kleuters en die van een lagereschoolkind?
Het lagere schoolkind laat zich, in tegenstelling tot de kleuter, niet enkel leiden door wat hem/haar interesseert. Dit kind zal dus ook andere kleine (misschien oninteressante details) kunnen betrekken in hun waarneming.
De waarnemingen worden ook gedetailleerder en systematischer
–> Perfect voor het ontwikkelen van het kunnen van het zoeken van de 7 verschillen.
Deze ontwikkeling is enorm belangrijk voor de schoolse activiteiten maar ook voor de spelactiviteiten.
Wat kan je doen om het geheugen van kinderen te stimuleren?
Geheugenspelletjes spelen: zoals memory of weghaalspelletjes
Leg globale waarneming uit.
De globale waarneming is een waarneming die vooral voorkomt bij peuters en kleuters. Dit houdt in dat het kind enkel het grote plaatje ziet en niet let op details. Naarmate het kind groter wordt, zal het ook meer differentiërend waarnemen.
In het begin van de differentiërende fase, zal het kind enkel letten op de details die hem/haar boeien en de rest laten vallen. Dit wordt beïnvloed door psychologische-emotionele factoren.
Er zijn 6 stadia binnen de cognitieve ontwikkeling van de baby. Leg uit.
1) Adaptatie van babyreflexen
= De reflexen zorgen ervoor dat de baby zich kan aanpassen aan het leven in de buitenwereld
2) Herhaling
= Baby herhaalt gedrag vanaf maand 1 dat fijn aanvoelt bijvoorbeeld duimzuigen. Actie wordt uitgevoerd doordat Baby er plezier aan beleeft, niet aan het effect van het gedrag –> Cognitieve schema: primaire circulaire reactie
3) Relatie handeling-effect
= De baby van 4-8 maanden geraakt bewust van de relatie tussen zijn handelen en het effect ervan. Laat dus interessante gebeurtenissen langer duren. Er wordt nog niet doelbewust gehandeld.
–> Cognitieve schema: secundaire circulaire reactie
4) Intentioneel handelen
= De baby van 8-12 maanden kan nu wel intentioneel handelen (stelt dus een doel voor ogen)
5) Actief experimenteren
= De oudere baby gaat nu experimenteren wat de consequenties zijn van bepaalde acties die ze ondernemen. Niet enkel plezierig gedrag wordt herhaald.
–> Cognitieve schema: tertiaire circulaire reactie
6) Echte denken
= De baby hoeft nu niet meer te experimenteren. Kan nu nadenken over wat de gevolgen zullen zijn van zijn actie! Hierbij komt ook het beginnen zelfbewustzijn kijken.
Leg het driebergen experiment uit.
De kinderen worden aan de ene kant van de tafel gezet. Voor hen staan 3 verschillende bergen met verschillende vormen een hoogte. Deze zijn gedecoreerd. Als men vraagt wat hij ziet, kan hij dit perfect verwoorden.
Maar als men vraagt wat de pop aan de overkant van de tafel ziet, zal hij exact dezelfde dingen zeggen dan wat hij ziet. Hier spreken we van egocentrische perspectiefname. Het kind is nog niet in staat om te decentreren.
In welke ontwikkelingsfase ontwikkelen kinderen een handvoorkeur?
Rond het einde van de kleutertijd. Ongeveer 90% van de kinderen zijn rechtshandig en 10% van de kinderen linkshandig. Die tien procent linkshandigen zijn overwegend jongens.
Binnen de pre-operationele fase deelt Piaget deze nog in twee. Dewelke?
1) Preconceptueel denken
- -> Er is nog geen spraken van concepten en er is nog geen duidelijk begripskader
2) Intuïtief denken
Wat is er heel erg belangrijk voor een peuter en ook kleuter om motorisch perfect te kunnen ontwikkelen?
Het is voor deze leeftijden heel erg belangrijk dat het kind fysiek heel veel ruimte heeft voor te ontwikkelen. Zodat hij/zij constant in de weer is!
Hoe gaat de motorische ontwikkeling bij het lagereschookind?
De gemiddelde motorische bezigheid groeit zowel bij jongens als bij meisjes tot ongeveer 12 jaar. Hierbij hebben de jongens een kleine voorsprong.
Rond hun zes jaar, kan het kind als redelijk goed zijn lichaam controleren en hierbij is evenwicht van groot belang. In deze fase wordt de lichaamsbeheersing en de oog-hand-coördinatie op punt gezet.
Rond de 10 jaar heeft het kind een perfecte en volledige lichaamscontrole. Dit noemen we dan ook ‘l enfant parfait.
De relatie tussen motorische ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling is duidelijk: als je fysiek niet kan meedoen, zal je ook uitgesloten worden buiten de groep en kan dit ernstige gevolgen hebben zoals pesten.
Wat is ontwikkeling?
Het veranderen van een aanwezige structuur
Leg adaptatie volledig uit.
Adaptatie is dat het denken zich inpast aan de omgeving, rekeninghoudend met de reeds verworven inzichten. Adaptatie bevat 2 deelprocessen
–> Assimilatie
= De realiteit past zich in in het denken
–> Accommodatie
= Het denken past zich aan aan de realiteit
Welke 2 ontwikkelingen zorgen ervoor dat een peuter een puzzel kan leggen?
Cognitieve ontwikkeling en de motorische ontwikkeling. Bij de motorische ontwikkeling gaat het dan vooral om de fijne motoriek.
Wat is perceptuele ontwikkeling?
Het herkennen van objecten/voorwerpen.
Leg de termen overdiscrimineren en overgeneraliseren uit bij de pre-operatieve fase.
Bij de kleuters komt het vaak voor dat de voorwerpen overgeneraliseren en overdiscrimineren
overgeneraliseren
= Hij/zij ziet dat zijn fiets wielen heeft en noemt hij dus vanaf nu alles met wielen een fiets
Overdiscrimineren
= Hij/zij heeft een fiets gekregen en weet alle kenmerken daarvan. Hij zal enkel zijn fiets fiets noemen en de rest van de fietsen zijn volgens de kleuter geen fiets.
Bij de perceptuele ontwikkeling van het lagereschoolkind kunnen we dit nog onderverdelen in 3 onderverdelingen. Licht toe.
1) Perceptuele reorganisatie
= De mogelijkheid om visueel materiaal in gedachten te herschikken. Het figuur achtergrond is hier een interessant voorbeeld van
2) Perceptuele schematisering
= Dit houdt in dat het kind zowel het geheel als alle kleine delen van een tekening of dergelijke kan zien. Terwijl de kleuter enkel de afzonderlijke delen kan zien.
3) Perceptuele exploratie
= Dit houdt in dat het lagereschoolkind een complex figuur, met allemaal andere deeltjes, systematisch en gedetailleerd kan scannen
–> Lagereschoolkinderen zeggen ze op van boven naar onder of van links naar rechts
–> Kleuters en peuters zeggen ze kriskras door elkaar op
Leg het nature/nurture debat uit
Het nature nurture debat slaat op hoe mensen denken over ontwikkeling. Wordt de mens datgene dat altijd latent al aanwezig was? Of wordt de mens wat de omgeving ervan maakt?
Bij nature gaan we ervan uit dat de persoon wordt wat er bij hem al sinds het begin aanwezig was. Hierbij speelt de erfelijkheidsfactor natuurlijk een hele grote rol. Volgens deze overtuiging kan het milieu hoogstens een gunstig effect hebben op de ontwikkeling. Naturekenmerken zijn dan kenmerken zoals de lichaamslengte, de haarkleur, de ogen,…
Bij nurture gaan we ervan uit dat ALLES gestuurd kan worden door opvoeding. Bij deze overtuiging staat er geen grens op opvoeding. Hier zegt men dus ook dat de mens volledig afhankelijk is in zijn ontwikkeling van zijn omgeving.
Leg de drie denkfouten uit die horen onder de conservatieproeven.
De conservatieproef houdt in dat kinderen twee exact dezelfde glazen water hebben en dat het ene glas wordt overgegoten naar een langer glas. ALLE kleuter zullen zeggen dat er nu meer water in het lange glas zit.
De denkfouten binnen de conservatieproef zijn
1) Centratie van het denken
= Het kind pint zich vast op 1 opvallend kenmerk (het hoge glas en niet de hoeveelheid water)
2) Niet in staat tot reversibel denken
= Het kind kan niet terug denken
3) Statisch gericht denken
= Het kind heeft geen oog voor verandering of transformatie
De cognitieve ontwikkeling volgens Piaget, bij welke factor hoort die?
Geen enkele van de twee. Noch nature, noch nurture. Volgens Piaget is de mens een cognitief actief wezen en is het een volledig zelfsturend/organiserend proces.
Met wat moeten we rekening houden als we een ontwikkelingsrijke omgeving willen creëren?
- Ontwikkelingsniveau
- Uitnodigen tot actief en explorerend te werk te gaan
- Flexibel onderwijsprogramma (differentiatie)
- Werken in kleine groepjes
Wat gebeurt er als de ATNR na zes maanden nog niet aanwezig is?
Als de ATNR nog niet aanwezig is na 6 maanden, zal het kind hoogstwaarschijnlijk problemen ontwikkelen met een voorkeurshand te kiezen. Dit beïnvloedt 4 zaken:
1) Balans
2) Evenwicht
3) Coördinatie
4) Lateraliteit
als de ATNR niet ontgroeid is, zal het kind sowieso concentratiestoornissen ontwikkelen!
Dit komt dat door wisselende lateraliteit het kind niet tot automatisering kan komen.
Wat is de rol van de leerkracht volgens Piaget?
De rol van de leerkracht is niet om kennis klakkeloos over te brengen naar de studenten. Maar om de studenten zelfstandig te laten werken en om hen zelfstandig oplossingsgericht te laten nadenken.
De rol van het onderwijs is dus om een rijke ontwikkelingsomgeving te creëren.
De cognitieve ontwikkeling gebeurt volgens Piaget in 4 vaste stadia. Dewelke?
1) Sensori-motorisch stadium
= Baby= zintuiglijk en motorisch handelen
2) Pre-operationeel
= Kleuter/peuter = onlogisch en onsystematische denkpatronen
3) Concreet-operationeel
= Lagereschoolkind = systematisch en concrete, en logische denken
4) Formele denkoperaties
= Adolescentie = abstracte hypothetisch-deductieve nadenken
Piaget onderscheidt ook 2 essentiële ontwikkelingsmechanismen. Welke twee?
Adaptatie en equilibratie
Op welke manier wordt de wereld verkent door een baby?
Door een handelende, zintuiglijke manier