werkwoorden trimester 1 vertaling ned - fra Flashcards
denken
penser
waarderen
apprécier
toevertrouwen
confier
roepen, schreeuwen
crier
vergeten
oublier
publiceren, uitgeven
publier
bedanken
remercier
controleren, nakijken
vérifier
bidden
prier
betekenen
signifier
eten
manger
schikken, in orde brengen
arranger
bewegen
bouger
veranderen
changer
zich omkleden
se changer
verbeteren
corriger
verhuizen
déménager
storen
déranger
aanmoedigen
encourager
eisen
exiger
logeren, verblijven
loger
mengen
mélanger
zwemmen
nager
sneeuwen
neiger
delen
partager
beschermen
protéger
ordenen, opruimen
ranger
vooruitgaan
avancer
aankondigen
annocer
beginnen
commencer
oefenen
S’exercer
(zich) verplaatsen
(se) déplacer
scheiden
divorcer
uitwisselen
effacer
zich verloven
Se fiancer
Werpen, (zich storten op, naar elkaar werpen/gooien)
(se) lancer
bedreigen
menacer
plaatsen
placer
uitspreken
prononcer
Kopen
Acheter
Afwerken, beëindigen
Achever
Meebrengen (iemand)
Amener (qqn)
Meenemen (iemand)
Emmener (qqn)
Opheffen
Lever
Opstaan, opkomen
Se lever
(op) heffen, optillen
Soulever
Optillen, opbouwen, grootbrengen, kweken
Élever
Wegnemen
Enlever
Leiden
Mener
Terugbrengen
Ramener
(in)vriezen
(con)geler
Ontdooien
Dégeler
Pellen
Peler
Wegen
Peser
Uitlaten (wandelen)
(se) promener
Zaaien
Semer
Roepen, opbellen
Appeler
Heten, noemen
S’appeler
(zich) herinneren
(se) rappeler
Spellen
Épeler
Glinsteren, fonkelen
Étinceler
Doorbladeren
Feuilleter
Werpen, zich werpen
(se) jeter
Projecteren, van plan zijn
Projeter
Vernieuwen, (herhaald worden, vervangen)
(se) renouveler
Duwen, ondersteunen, (elkaar ondersteunen, zich baseren op)
(s’) appuyer
Blaffen
Aboyer
Vegen
Balayer
Doen schrikken, bang maken
Effrayer
(elkaar) aanspreken met “vous”
(se) vouvoyer
(elkaar) aanspreken met “tu”
(se) tutoyer
Gebruiken
Employer
(zich) vervelen
(s’) ennuyer
Proberen, (passen)
Essayer
(zich) afdrogen
(s’) essuyer
Poetsen, schoonmaken
Nettoyer
Verdrinken
Se noyer
Betalen
Payer
(naar elkaar) sturen !!!!!!
(s’) envoyer
Hopen
Espérer
Wanhopen
Désespérer
Versnellen, (sneller gaan)
(s’) accélérer
Vervolledigen, (elkaar opvullen)
(se) compléter
Overdrijven
Exagérer
Verontrusten, zich zorgen maken
(s’) inquiéter
(zich) bevrijden (van
(se) libérer (de)
Bezitten
Posséder
Voorafgaan
Précéder (à)
Verkiezen
Préférer (à)
Beschermen, zich beschermen tegen
(se) protéger (de)
Herhalen, (in herhaling vallen, weer gebeuren)
(se) répéter
Regelen, (zich laten regelen, geregeld worden)
(se) régler
Regeren
Régner
Drogen, (zich afdrogen)
(se) sécher
Opvolgen
Succéder à
Mekaar opvolgen
Se succéder