Piste 1 Code 2: les temps du passé Flashcards
1
Q
wanneer gebruik je een imparfait?
A
- een gewoonte uitdrukken
- een situatie beschrijven
- de achtergrond beschrijven
- situatie die langer duurt
2
Q
met welke expressies herken je imparfait
A
- souvent
- fréquemment
- chaque lundi
- longtemps
- comme d’habitude
3
Q
wanneer gebruik je een passe compose?
A
- een actie
- een actie waarvan je de specifieke duur weet
- opeenvolgende acties
- wanneer er iets veranderd
4
Q
met welke expressies herken je passé composé?
A
- pendant trois jours
- entre 7h et 8h
- soudain
- tout a coup
- un jour
5
Q
wat drukt le plus-que-parfait uit?
A
drukt een feit uit voor een ander feit in de verleden tijd
6
Q
volgorde verleden tijden
A
1) plus-que-parfait
2) imparfait + passé composé
3) passé recent
7
Q
staat de imparfait op de voorgrond of op de achtergrond?
A
achtergrond
8
Q
staat de passé composé op de voorgrond of op de achtergrond?
A
op de voorgrond
9
Q
passe simple!!!
A
k