werking van het brein Flashcards

hoofdstuk 2 (brein didactiek)

1
Q

van geitenpaadjes naar snelwegen in je brein

A
  • metafoor om werking van leren & veranderen brein te illustreren
    -> je wandelt door 1 keer door een veld, wanneer je terugkijkt dan zie je nog net het spoortje (geitenpaadje)
    -> telkens opnieuw aflopen keer op keer op keer=> gelijdelijk aan wordt het een grotere weg & tenslotte een snelweg
    -> geitenpaadje staat voor een nieuwe gedachte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

werking hersenen bij nieuwe info

A
  • aantal hersencellen (neuronen) maken samen contact
    -> geven signaal door & vormen een neuraal pad
    -> vaak herhaald wordt dan treden er veranderingen op:
    => signalen worden efficienter doorgegeven & verbindingen worden sterker
  • brein is ‘lui’ = energie- efficient
    -> alles wat herhaaldelijk voorbijkomt wordt geautomatiseerd = kost minder energie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hersencel

A
  • takken die signalen ontvangen:
    -> dendrieten
  • stam die signalen doorgeven:
    -> het axon
  • rond stam vetlaagje voor betere gelijding:
    -> myeline
  • wortels die signalen doorgeven aan andere cellen:
    -> axonuiteinden/terminals
  • contact verloopt via een kleine ruimte:
    -> de synaps
    => elektrisch signaal in synaps omgezet in stofjes:
    NT & worden weer vervolgens omgezet in elektrische signaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

long term potentiation

A
  • neurons that fire together, wire together
    -> gevoeligheid om samen in patroon te vuren & contact met elkaar op te nemen wordt vergroot
  • herhaling & intensiteit vinden uiteindelijk structurele veranderingen plaats in verbindingen
    -> sneller & efficienter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

systemen

A
  • systeem 1: onbewuste, intuitief & snel denken
    -> eenmaal geleerd is het moeilijk om een andere manier aan te leren
    -> het leren van nieuwe feiten: kost veel bewuste aandacht & energie
    -> overtuigingen & attitudes
  • systeem 2: langzaam denken
    -> inschakelen wanneer je een oude
    gewoonte/attitude wil veranderen
    => je moet jezelf erop betrappen & wordt bewust van
    hoe vaak je je vaste snelweg neemt
    => hoe vaker je deze nieuwe route volgt, des te sterker deze route wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

use it or lose it

A
  • vaak gebruikte verbindingen: worden sterker
  • nauwelijks gebruikte verbindingen: worden zwakker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afleren?omleren!

A
  • verliezen of verzwakken fan heel sterke verbindingen duurt over het algemeen lang
  • je creëert een nieuwe afslag aan het begin van je snelweg, die je anders weer in volle vaart afraast
    -> kost veel gerichte volle aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

plasticiteit: ervaring vormt ons brein

A
  • ervaringsgerichte maakbaarheid of plasticiteit van brein
  • fmri: functioneel magnetic resonance imaging
  • dti: diffusion tensor imaging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

distributed practice

A

een complexe activiteit steeds opnieuw herhalen, totdat alle relevante neurale systemen samenwerken om de activiteit automatisch te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

retrieved practice

A
  • actief terughalen (ofwel ophalen) van informatie uit je geheugen.
  • terughalen direct gebeurt, na een les of na iets gelezen te hebben, heeft dit maar weinig effect.
  • Het heeft meer effect als er een meer tijd tussen zit.
    -> moeilijker worden om info terug te halen uit je
    brein is het leer effect groter.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

interleaved practice

A

het afwisselen van onderwerpen en/of type vragen, zodat het brein continu aan het werk gezet wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

plastic elastic

A
  • nature/nurture: BELANGRIJK
  • 2 elastieken van verschillende grootte:
    -> breng elastieken , elk aan andere hand (duim li &
    wijsvinger li)-> lichte spanning
    -> elke elastiek staat voor iets dat je genetisch hebt meegekregen
    => vb. grote elastiek taalgevoel & kleine voor zang
    -> als kleine elastiek niet traint dan blijft een klein elastiek; MAAR bereidt om aan slag te gaan (oprekken)= veel oefenen & herhalen
    -> als je grote elastiek niet traint, is vraag wordt kleine elastiek niet groter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spiegels in brein & na-apen

A
  • monkey see, monkey do
  • ook bij jonge baby’s (48u oud)
  • wat jij anderen ziet doen, spiegelt in je brein
    -> ook wanneer een geluid voor jou een bekende handeling hoort
    -> MAAR wel ervaring met handeling bepaald hoeveel spiegelneuronen aan het werk zijn
  • wanneer je al inbeeld dat je een beweging aan het doen bent, zijn er spiegelneuronen actief (gesimuleerde oefeningen gelijkt zijn aan echte oefeningen)
  • actief als een ander aan het vertellen is
  • actief bij inschatten emoties
  • bij autisme: komen spiegelneuronen pas later op gang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

premotorische neuronen

A

neuronen in de hersenen die een beweging voorbereiden & die vuren voordat daadwerkelijk beweging ingezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

berijder & olifant: ratio vs emotie

A

-olifant: emotionele& onbewuste kant; geautomatiseerde processen
- berijder: rationele & bewust handelen & besluitvormingsprocessen
-> ontwikkeld pas to 23j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

olifant

A
  • zorgt voor beweging & begeleidt itself & de berijder
    ergens
  • pijn vermijden & direct plezier/bevrediging beleven
  • toenaderingsgedrag & vermijdingsgedrag
  • neurotransmitters: dopamine & adrenaline
17
Q

berijder

A
  • plant het doel & route & geeft richting aan olifant
  • probeert olifant in toom te houden wanneer hij schrikt of naar iets lekkers wilt
  • kost veel gerichte & bewuste aandacht
  • PFC: kunnen plannen, kunnen uitstellen van beloningen + belangrijke rol bij het werkgeheugen
18
Q

omgeving

A
  • daadwerkelijke, fysieke omgeving vb. inrichting klaslokaal
19
Q

kersvers brein rond 23j: berijder & olifant volwassen

A
  • 23j: pas volledig uitontwikkeld, dan heb je eht als ware een nieuwe brein met nieuwe verbindingen
  • ontwikkeling brein van achter naar voren, laatste deel dat uitrijpt is de PFC
  • accentloos spreken tot 7 à 8 jaar
  • hormonen gieren door een puberlichaam (adolescentie)
    -> hormonen beinvloeden: seksuele rijping lichaam
    -> hersengebieden ontwikkelen zich uit, sommige
    veel later=> DISBALANS
    = vooral tss rationele & emotionele processen -> hebben hierbij begeleiding nodig
  • pleziercentrum: nucleus accumbens=> EXTRA gevoelig
    -> vooral voor beloningen of mogelijke beloningen gevoelig
20
Q

pruning

A

het wegsnoeien van verbindingen die zwak & zo goed als niet gebruikt worden

21
Q

m/v-brein & stereotype

A
  • jongens beter in ruimtelijke vaardigheden & meisjes beter in taal
  • PFC 2j later ontwikkeld bij jongens dan bij meisjes
  • hersenen van een man gemiddeld iets groter dan van vrouw
  • man & vrouwenbrein zou anders bedraad zijn
    -> mannen betere verbindingen in 1 hersenhelft
    -> vrouwen betere verbindingen tss de 2 hersenhelften
    -> in kleine hersenen (cerebellum) omgekeerd