Werb Flashcards
Drinken
• ترجمه: نوشیدن
• صرف: Hij/Zij/Het drinkt – Zij drinken
• جمله: Wij drinken koffie. (ما قهوه مینوشیم.)
Eten
• ترجمه: خوردن
• صرف: Hij/Zij/Het eet – Zij eten
• جمله: Zij eet een appel. (او یک سیب میخورد.)
Lopen
• ترجمه: راه رفتن
• صرف: Hij/Zij/Het loopt – Zij lopen
• جمله: Hij loopt snel. (او سریع راه میرود.)
Weten
• صرف: Hij/Zij/Het weet – Zij weten
• جمله: Ik weet het niet. (من نمیدانم.)
Zeggen
• صرف: Hij/Zij/Het zegt – Zij zeggen
• جمله: Hij zegt dat hij morgen komt. (او میگوید که فردا میآید.)
Gaan
Gaan
رفتن
Ga gaat gaan
Ik ga naar mijn huis. (من به خانهام میروم.)
Komen
آمدن
Kom komt komen
Zij komt uit Nederland. (او از هلند میآید.)
Zien
Zien
دیدن
Zie ziet zien
Ik zie de vogels in de lucht. (من پرندگان را در آسمان میبینم.)
Hebben
Hebben
داشتن
Hebt heeft hebben
Wij hebben een nieuwe auto. (ما یک ماشین جدید داریم.)
Zijn
بودن
Ben, bent, is, zijn
Hij is mijn vriend. (او دوست من است.)
Doen
انجام دادن
Doe doet doen
Ik doe mijn huiswerk. (من تکالیفم را انجام میدهم.)
Kunnen
Kunnen
توانستن
Kan kan kunnen
Zij kan goed zingen. (او میتواند خوب بخواند.)
Mogen
Mag mag mogen
Je mag hier niet roken. (تو اینجا نمیتوانی سیگار بکشی.)
Willen
Willen
خواستن
Wil wilt willen
Wij willen naar het strand. (ما میخواهیم به ساحل برویم.)
Leren
Leren
یاد گرفتن
Leer leert leren
Jij leert Nederlands. (تو هلندی یاد میگیری.)
Werken
Werken
کار کردن
Werk werkt werken
Hij werkt in een ziekenhuis. (او در یک بیمارستان کار میکند.)
Praten
Praten
صحبت کردن
Praat praat praten
Wij praten over de film. (ما درباره فیلم صحبت میکنیم.)
Leven
Leven
زندگی کردن
Leef leeft leven
Zij leeft in Amsterdam. (او در آمستردام زندگی میکند.)
Kijken
Kijken
نگاه کردن
Kijk kijkt kijken
Jij kijkt naar de televisie. (تو به تلویزیون نگاه میکنی.)
Weten
Weten
دانستن
Weet weet weten
Ik weet het antwoord. (من جواب را میدانم.)
Zitten
Zitten
نشستن
Zit zit zitten
Hij zit op de stoel. (او روی صندلی نشسته است.)
Horen
Horen
شنیدن
Hoor hoort horen
Zij hoort de muziek. (او موسیقی را میشنود.)
Zeggen
Zeggen
گفتن
Zeg zegt zeggen
Ik zeg altijd de waarheid. (من همیشه حقیقت را میگویم.)
Vinden
Vinden
پیدا کردن
Vind vindt vinden
Wij vinden het leuk. (ما این را جالب میبینیم.)
Kiezen
Kiezen
انتخاب کردن
Kies kiest kiezen
Zij kiest voor de rode jurk. (او لباس قرمز را انتخاب میکند.)
Opstaan
To get up
Zichwassen
To get washed
دست و صورت خود را شستن
Zich aankleden
To get dressed
لباس خود را پوشیدن
Eten klaarmaken
To prepare (meal)
De trap opgaan
To go up
بالا رفتن از پله ها
De trap afgaan
To go down
پایین آمدن از پله ها
Aankomen
رسیدن
Arrive
Vertrekken
To leave
Tark kardan
Denken
To think
Studeren
To study
Studeren
To study
Kiezen
To choose
Vinden
To find
Weigeren
To refuse
امتناع کردن
Ontmoeten
To meet
ملاقات کردن
Schrijven
To write
Tekenen
To draw
Open maken
To open
Sluiten
To close
Dansen
To dance
Rennen
To run
Aan bed gaan
Going to bed
رفتن به رختخواب
Kijken(naar)
To look at
Kussen
To kis
Gaan zitten
sit down
Verkopen
To sell
Kopen
To buy
naar buitengaan
to go outside
Naar binnengaan
To enter
وارد شدن
Houden van
To love
Dragen
To carry
Aandoen
To wear
Binnenkomen
Enter
وارد شدن
buitenkommen
Come out
بیرون آمدن
Inademen
نفس کشیدن
Ik adem diep in
Open doen
باز کردن
Uitsteken
بیرون آوردن
Dora steek haar tong uit
Oversteken
رد شدن(مثلا از خیابان)
Wij steken de straat over
Duwen
To push
هل دادن
Trekken
To pull کشیدن