New

Question 1

Gelukkig

Answer 1

• Ik ben gelukkig vandaag.
(من امروز خوشحال هستم.)

Question 2

Verdrietig

Answer 2

• Hij is verdrietig omdat hij ziek is.
(او غمگین است چون بیمار است.)

Question 3

Boos

Answer 3

• Waarom ben je boos?
(چرا عصبانی هستی؟)

Question 4

Moe

Answer 4

• Ik ben moe na het werk.
(بعد از کار خسته هستم.)

Question 5

Bang

Answer 5

• Het kind is bang voor de hond.
(کودک از سگ می‌ترسد.)

Question 6

Verbaasd

Answer 6

• Ik ben verbaasd over het nieuws.
(از این خبر شگفت‌زده‌ام.)

Question 7

Trots

Answer 7

• Ik ben trots op mijn werk.
(به کارم افتخار می‌کنم.)

Question 8

Huilen

Answer 8

• Het kind begint te huilen.
(کودک شروع به گریه می‌کند.)

Question 9

Lachen

Answer 9

• Wij lachen om de grap.
(ما به شوخی می‌خندیم.)

Question 10

Reizen

Answer 10

• Ik wil naar Italië reizen.
(می‌خواهم به ایتالیا سفر کنم.)

Question 11

Trein

Answer 11

• De trein vertrekt om tien uur.
(قطار ساعت 10 حرکت می‌کند.)

Question 12

Bus

Answer 12

• Waar is de bushalte?
(ایستگاه اتوبوس کجاست؟)

Question 13

Vliegtuig

Answer 13

• We gaan met het vliegtuig naar Spanje.
(ما با هواپیما به اسپانیا می‌رویم.)

Question 14

Auto

Answer 14

• Hij rijdt in een nieuwe auto.
(او با یک ماشین جدید رانندگی می‌کند.)

Question 15

Lopen

Answer 15

• Wij lopen naar het park.
(ما به پارک پیاده می‌رویم.)

Question 16

Station

Answer 16

• Het station is dichtbij mijn huis.
(ایستگاه نزدیک خانه من است.)

Question 17

Vertrek

Answer 17

• De vertrek is over vijf minuten.
(خروج پنج دقیقه دیگر است.)

Question 18

Aankomst

Answer 18

• De aankomst is om drie uur.
(ورود ساعت سه است.)

Question 19

Weer

Answer 19

• Het weer is vandaag mooi.
(هوا امروز خوب است.)

Question 20

Zon

Answer 20

• De zon schijnt de hele dag.
(خورشید تمام روز می‌تابد.)

Question 21

Regen

Answer 21

• Morgen komt er regen.
(فردا باران می‌آید.)

Question 22

Sneeuw

Answer 22

• In de winter valt er veel sneeuw.
(در زمستان برف زیادی می‌بارد.)

Question 23

Wind

Answer 23

• Het waait heel hard vandaag.
(امروز باد خیلی شدید می‌وزد.)

Question 24

Strand

Answer 24

• We gaan naar het strand in de zomer.
(در تابستان به ساحل می‌رویم.)

Question 25

Bos

Answer 25

• Het bos is rustig en mooi.
(جنگل آرام و زیبا است.)

Question 26

Rivier

Answer 26

• De rivier is breed en lang.
(رودخانه پهن و بلند است.)

Question 27

Berg

Answer 27

• Wij klimmen op de berg.
(ما از کوه بالا می‌رویم.)

Question 28

Meer

Answer 28

• Het meer is erg diep.
(دریاچه خیلی عمیق است.)

Question 29

Winkel

Answer 29

• Ik ga naar de winkel voor brood.
(برای خرید نان به فروشگاه می‌روم.)

Question 30

Prijs

Answer 30

• Wat is de prijs van deze jas?
(قیمت این کت چقدر است؟)

Question 31

Kassa

Answer 31

• U kunt betalen bij de kassa.
(شما می‌توانید در صندوق پرداخت کنید.)

Question 32

Kopen

Answer 32

• Ik wil een nieuw boek kopen.
(می‌خواهم یک کتاب جدید بخرم.)

Question 33

Verkopen

Answer 33

• Hij verkoopt zijn auto.
(او ماشینش را می‌فروشد.)

Question 34

Markt

Answer 34

• De markt is elke zaterdag open.
(بازار هر شنبه باز است.)

Question 35

Winkelwagen

Answer 35

• Neem een winkelwagen voor de boodschappen.
(برای خرید، یک چرخ خرید بردار.)

Question 36

Kortingsbon

Answer 36

• Ik heb een kortingsbon voor deze winkel.
(من یک کوپن تخفیف برای این فروشگاه دارم.)

Question 37

Contant

Answer 37

• Betaal je met contant of pinpas?
(با پول نقد پرداخت می‌کنی یا کارت؟)

Question 38

Bon

Answer 38

• Bewaar de bon alsjeblieft.
(لطفاً رسید را نگه‌دار.)

Question 39

Huis

Answer 39

• Mijn huis heeft een grote tuin.
(خانه من یک باغ بزرگ دارد.)

Question 40

Kamer

Answer 40

• De kamer is heel netjes.
(اتاق خیلی مرتب است.)

Question 41

Keuken

Answer 41

• Ik kook in de keuken.
(من در آشپزخانه آشپزی می‌کنم.)

Question 42

Badkamer

Answer 42

• De badkamer is boven.
(حمام طبقه بالا است.)

Question 43

Woonkamer

Answer 43

• We zitten in de woonkamer.
(ما در اتاق نشیمن نشسته‌ایم.)

Question 44

Tuin

Answer 44

• De kinderen spelen in de tuin.
(بچه‌ها در باغ بازی می‌کنند.)

Question 45

Slaapkamer

Answer 45

• Mijn slaapkamer is klein.
(اتاق خواب من کوچک است.)

Question 46

Stoel

Answer 46

• Er staat een stoel naast de tafel.
(یک صندلی کنار میز قرار دارد.)

Question 47

Deur

Answer 47

• Doe de deur dicht, alsjeblieft.
(لطفاً در را ببند.)

Question 48

Tenzij

Answer 48

Unless
مگر اینکه

Question 49

Terwijl

Answer 49

While
تا موقعی که

Question 50

Totdat

Answer 50

Until

Question 51

Zodat

Answer 51

So that
به طوری که