week 8 Flashcards
1
Q
wish
A
wens
2
Q
prepare
A
voorbereiden
3
Q
syntetic
A
syntetisch
4
Q
half full
A
halfvol
5
Q
half empty
A
halfleeg
6
Q
ever
A
ooit
7
Q
to come, to arrive
A
aanbreken
de zomer heeft eindlijk aangebroken
8
Q
aanbrerekn
A
brak aan
aangebroken
9
Q
voorbereiden
A
bereidde voor
voorbereid
10
Q
step
A
de stap
11
Q
move (rezczownik)
A
zet
zodra je een stap buiten de duer zet
12
Q
humid
A
broeierig
13
Q
duvet
A
bekend
14
Q
horrible
A
verschrikkrlijk
15
Q
cool down
A
koelt… af
16
Q
hardly, barely
A
nauwelijks
17
Q
mosqiutoes
A
muggen
18
Q
tight
A
krappe
19
Q
zmruzyc oczy
A
dichtdoen
jij doet geen oog dicht
20
Q
airco
A
airco
21
Q
freezing cold
A
ijskoud
22
Q
on your own
A
in je eentje
23
Q
be fed up with
A
balen van
24
Q
past
A
voorbij
25
from
vanuit
26
faint
flauw
27
exhausted
uitgeput
28
mood
stemming
29
dirty
benauwd
30
open
openzetten
je zet de ramen en deuren open
31
heatwave
hittegolf
32
last
duren
duurde
geduurd
33
to prserve, to keep going
volhouden
hoe houd je dat vol
34
not in the mood, not feeling like it
geen zin meer in
35
fresh
fris
36
cosy
knus
37
keep working
doorwerken
38
comfortable
comfortabel
39
realxed
(zich) ontspannen
40
to flow
stromen
41
be better then expected
meevallen
thuis valt de warmte erg mee
42
meevallen
viel mee'
meegevallen
43
need W PRZECZENIU
hoeven
44
hoeven odmiana
hoef
hoeft
hoeft
hoeven
hoeven
hieven
45
hoeven czasy
hoefde
gehoefd
46
fat
dik
47
to lose weight
afvallen
aan afvallen ge je niet beginnen
47
disappoint
tegenvallen
48
tegenvallen
val tegen
valt tegen
valt tegen
vallen tegen