week 7 Flashcards
1
Q
existence
A
bestaan
2
Q
ingreadiens
A
ingedrienten
3
Q
scale
A
schaal
4
Q
exotic
A
exotisch
5
Q
adveture
A
avontuur
6
Q
paradise
A
paradijs
7
Q
organize
A
organiseren
8
Q
canoe
A
kano
9
Q
tent
A
tent
10
Q
traveller
A
reiziger
11
Q
change
A
verandering
12
Q
zeggen
A
zei
gezegd
13
Q
sometimes
A
weleens
14
Q
experience
A
beleven
beleefde
beleefd
15
Q
once
A
eenmaal
16
Q
benefit
A
voordeel
17
Q
discover
A
ontdekken
ontdekte
ondekt
18
Q
look, view
A
blik
19
Q
obvious
A
vanzelfsprekend
20
Q
lack, absence,
A
ontbreken
21
Q
really
A
echt
22
Q
appreciate
A
waarderen
23
Q
exciting
A
spannend
24
Q
rare, rarely
A
zelden
25
surprised
verrast
26
blood
bloed
27
smoke
roken
rokte
gerokt
28
trip
tocht
29
przeciwnosci
tegenslachen
30
close to sth
dicht BIJ
31
anyway
sowieso
32
herinneren
herinner
herinnert
herinneren
33
herinnnere
herinnerde
herinnerd
34
reason
reden
35
unfortunately
helaas
36
island
einland
37
when
toen
38
nowhere
nergens
39
robaki
wormen
40
surprise
verrassing
41
enjoy
genieten
genoot
genoten
42
should
moeten
43
sand
zand
44
darnkess
duisternis
45
bring sth, take
meenemen
46
expect
verwachte
verwachtte
verwacht
47
parken
parks