Week 5 Flashcards

1
Q

Waarvoor gebruikt SEM een expliciet model?

A

Voor (causale) relaties tussen (> 2) variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat test SEM?

A

SEM toetst tegelijkertijd voor alle relaties binnen het model en voor het model als geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kan SEM schatten met betrekking tot variabelen?

A

SEM kan relaties tussen latente en manifeste variabelen schatten en toetsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent CFA?

A

CFA is een model van latente variabelen met manifeste variabelen als indicatoren van die latente variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn latente variabelen?

A

Latente variabelen zijn psychologische constructen zoals bijvoorbeeld intelligentie en extraversie die niet direct observeerbaar of meetbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn indicatoren in de context van CFA?

A

Indicatoren zijn indicaties van latente variabelen. Ze kunnen metingen zijn zoals item of testscores, zijn gecorreleerd met, maar niet identiek aan de latente variabelen en worden gemeten met error.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent het als een indicator “gemeten wordt met error” in de context van CFA?

A

Het betekent dat er een meetfout of onzekerheid is in de waarde van de indicator, die wordt aangegeven door de “E” (error) in het model.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de formule voor het klassiek testmodel?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan het klassiek testmodel worden vertaald?

A

Het kan worden vertaald in een 1-factor model met de restrictie dat alle factorladingen gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent het dat de latente variabele de gemeenschappelijke oorzaak is?

A

De latente variabele is de gemeenschappelijke oorzaak van correlaties tussen indicatoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent ‘betrouwbaarheid’ in de context van CFA?

A

Betrouwbaarheid is een schatting van de gekwadrateerde correlatie tussen de geobserveerde en ware testscore, mits aan bepaalde aannames is voldaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de empirische vraag met betrekking tot het 1-factor model?

A

De vraag is of alle factorladingen gelijk zijn aan elkaar en of een 1-factor model voldoende is om alle correlaties tussen de (manifeste) items te verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het algemene doel van PCA/FA?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het specifieke doel van PCA/FA in de psychometrie?

A

Het onderzoeken van dimensionaliteit en kijken of een meetinstrument items meet die betrekking hebben op meerdere latente variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat wordt bedoeld met de vraag of alle items van een deelconstruct op dezelfde factor laden?

A

Dit gaat over de vraag of alle vragen of items die een specifiek onderwerp of concept meten (deelconstruct) gelinkt zijn aan een enkele, onderliggende factor of variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer zou je zeggen dat items van verschillende deelconstructen op verschillende factoren laden?

A

Als verschillende sets van vragen of items, die elk een uniek concept of onderwerp meten, gelinkt zijn aan verschillende onderliggende factoren of variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

at is de logica van CFA?

A

De theorie wordt omgezet in een model, en vervolgens wordt dit model getoetst aan de hand van data.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Geef voorbeelden van restricties in CFA.

A

Bijvoorbeeld, de correlatie tussen factoren kan worden vastgezet op 0, of de correlatie van errors kan worden vastgezet op 0.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

CFA

Op basis waarvan worden restricties bepaald?

A

Restricties worden bepaald door de theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er als restricties overeenkomen met de data in CFA?

A

Als er een overeenkomst is, betekent dit dat het model goed is. Als er geen overeenkomst is, betekent dit dat het model niet goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geef de vijf stappen van SEM/CFA cyclus

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de twee manieren om een SEM-model (bijv. CFA) te beschrijven?

A

Pijldiagram: visuele weergave
**Structurele vergelijkingen: **wiskundige formules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat betekent het als twee methoden equivalent zijn in de context van een SEM-model?

A

Ze vertalen perfect naar elkaar.

24
Q

In de onderstaande afbeelding. wat geven de X, F en E weer?

A
25
Q

bekijk dit even.

A
26
Q
  • Wat geeft de parameter fij aan?
  • Hoe zijn error-coefficienten doorgaans opgesteld in het model?
  • Hoe wordt de variabele X1 structureel weergegeven in het model?
  • Hoe zullen de structurele vergelijkingen eruit zien?
A
27
Q

Wat betekent het wanneer een pijl in het model wordt weggelaten in CFA?

A

Een pijl weglaten betekent de aanname dat de parameter precies gelijk aan nul is.

28
Q

Wanneer wordt een **SEM model **als toetsbaar beschouwd?

A

Een model wordt als toetsbaar beschouwd wanneer het aantal te schatten parameters (P) kleiner is dan het aantal observaties (V), oftewel P < V.

29
Q

Hoe bereken je V, P dfaantal manifeste variabelen (k)?

A
30
Q

CFA

  • Wat betekent het wanneer df < 0 in het model?
  • Wat gebeurt er als df = 0 in het model?
  • Wat betekent het wanneer df > 0 in het model?
A
31
Q

Bereken van de onderstaande CFA de volgende zaken: V, P, df Is het model geidentificeerd?

A
32
Q

Wat is een aanvullende eis voor model-identificatie?

A
33
Q

Waarom is Fj latent?

A
34
Q

Wat vereist een unieke oplossing voor model-identificatie?

A

Een unieke oplossing vereist dat de schaal (variantie) van de factoren wordt gegeven. Dit kan worden bereikt door ofwel het vastzetten van de variantie van de factoren (meestal 1) of het vastzetten van één factorlading per factor (meestal 1).

35
Q

Maakt het uit welke optie je kiest voor model-identificatie in de praktijk?

A

In de praktijk maakt het weinig uit welke optie je kiest; gestandaardiseerde oplossingen zijn identiek voor interpretatie.

36
Q

Wat betekent “Parameterschatting” in de context van een variantie-covariantie matrix?

A

“Parameterschatting” verwijst naar het schatten van de waardes van alle parameters P op basis van de variantie-covariantie matrix. Dit kan vragen bevatten zoals: Wat is de waarde van f11 en f12 Enzovoort. Daarbij wordt ook rekening gehouden met gegeven restricties.

37
Q

Wanneer interpreteer je de resultaten van een CFA-model?

A

Na het bevestigen van een goede model fit (stap 4).

38
Q

Wat doet de chi-kwadraattoets voor het CFA model?

A

Vergelijkt de geobserveerde met de teruggeschatte variantie-covariantiematrix.

39
Q

Wat houdt de nulhypothese (H₀) in bij model-evaluatie?

A

De matrices zijn identiek, wat betekent dat de data perfect compatibel is met het model.

40
Q

Wat is een probleem met de chi-kwadraattoets? Wat is belangrijk om te overwegen naast de chi-kwadraattoets bij model-evaluatie?

A

Het is snel significant bij grote steekproefgroottes, zelfs bij kleine verschillen. bekijk Beschrijvende fitmaten - om te beschrijven hoe goed de data overeenkomen met het model.

41
Q

Fitmaten vuistregels

A
42
Q

CFA

Waar gaat Stap 5(model herspecificatie) van CFA over? Welke twee opties zijn er voor model herspecificatie?

A

Model herspecificatie - het begrijpen van een slechte fit en hoe het model kan worden verbeterd.

Modificatie-indices
gestandaardiseerd residu.

43
Q

CFA

Waar moet je op letten bij gestandaardiseerd residu?

A

Controleer of de residuen normaal zijn verdeeld rond nul. Zo niet, dan kunnen correlaties systematisch worden overschat of onderschat.

44
Q

CFA

Wanneer zou je je zorgen moeten maken over de grootte van gestandaardiseerde residuen?

A

Als de gestandaardiseerde residuen groot zijn (groter dan .10 of kleiner dan -.10). Dit kan betekenen dat de parameters voor de bijbehorende variabele waarschijnlijk niet goed zijn geschat.

45
Q

Hoe kan men parameters vrijmaken voor mogelijke verbetering van een model? Welke drie mogelijkheden zijn er?

A

Door pijlen toe te voegen of te verwijderen kan men parameters aanpassen.

46
Q

Hieronder staat een matrix gestandaardiseerde residuen. Welke twee zaken merk je op in de matrix? Hoe zou je de matrix kunnen verbeteren?

A

mogelijke verbetering: sta correlatie tussen factoren toe.

47
Q

Wat betekent het als een model een ‘Slechte fit’ heeft?

A

Een ‘Slechte fit’ betekent dat het model wordt afgewezen door de data. Het model is niet compatibel met de data en de relaties zoals beschreven door het model komen niet overeen met de variantie-covariantiematrix van de data.

48
Q

Wat betekent het als een model een ‘Goede fit’ heeft?

A

Een ‘Goede fit’ betekent dat het model niet wordt afgewezen door de data en het model is compatibel met de data. Echter, zelfs als er een goede fit is, kan de data ook compatibel zijn met veel alternatieve modellen. Dus, een goede fit betekent niet noodzakelijk dat het model correct is, maar eerder dat het een mogelijkheid is.

49
Q

Wat houdt een ‘Modeltoets’ in?

A

Een ‘Modeltoets’ beoordeelt of een bepaald model een goede fit heeft met de gegeven data.

50
Q

Wat is het doel van ‘Effecttoets’?

A

Effecttoets’ vergelijkt de fit van twee modellen met de data om te bepalen welk model beter past bij de gegeven data.

51
Q

Hoe bepaal je of de verbetering in fit significant is en niet gewoon te wijten is aan toeval?

A

Door het verschil in χ² (chi-kwadraat) waarden van beide modellen te berekenen en dit te vergelijken met de bijbehorende vrijheidsgraden (df).

52
Q

Wanneer is effecttoetsing toegestaan tussen twee modellen?

A

Effecttoetsing is alleen toegestaan als de modellen genest zijn. Dit betekent dat je van het ene model naar het andere kunt gaan door alleen pijlen toe te voegen (of vice versa, door pijlen te verwijderen).

53
Q

Wat gebeurt er wanneer veel parameters tegelijk worden geschat in CFA (SEM)?

A

Bij CFA (SEM) waar veel parameters tegelijk worden geschat, zijn alleen stabiele oplossingen mogelijk bij grote steekproeven.

54
Q

Welke sterke aannames maakt CFA over de data?

A

CFA gaat uit van sterke aannames over de data, zoals normale verdelingen. Het is ook minder robuust tegen schendingen van deze aannames dan veel andere technieken.

55
Q

Wat gebeurt er als een model wordt aangepast vanwege een zwakke fit in CFA?

A

Als een model is bijgesteld vanwege een te zwakke fit, dan wordt de CFA niet langer beschouwd als bevestigend. Een confirmatieve replicatie met nieuwe data is dan nodig.

56
Q

Wat is een psychologisch aspect van SEM/CFA?

A

Onderzoekers die SEM/CFA gebruiken, hebben de neiging om meer vertrouwen te hebben in hun data dan werkelijk gerechtvaardigd is.