Week 1 Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de relatie tussen latente eigenschappen en gemanifesteerd gedrag?

A

Latente eigenschappen worden psychologische constructen genoemd en het gemanifesteerd gedrag is hoe deze constructen zich uiten in de echte wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke drie dingen moeten we overwegen wanneer we een psychologische test doen?

A
  1. De conclusie over waarneembaar gedrag.
  2. De relevantie van de psychologische eigenschap.
  3. Dat theoretische concepten vaak breder zijn dan één enkele meting.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is volgens Cronbach (1960) een psychologische test?

A

Een systematische procedure om het gedrag van één of meer personen te vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom worden psychologische tests gebruikt?

A

Om het gemanifesteerde gedrag, dat is een weerspiegeling van een psychologisch construct, te meten en te vergelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen inter-individuele verschillen en intra-individuele verschillen?

A

Inter-individuele verschillen zijn verschillen tussen personen,

intra-individuele verschillen verschillen binnen één persoon over tijd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke indicatoren worden ook wel “reflectieve” of “effectindicatoren” genoemd?

A

Indicatoren waarbij het construct invloed heeft op de indicator, zoals een hoger IQ dat leidt tot betere werkresultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bedoelen psychologen met samengestelde scores?

A

Een reeks vragen die gezamenlijk een aspect of eigenschap van de psyche meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is scoregevoeligheid?

A

Het vermogen van een test om adequaat te onderscheiden tussen kleine verschillen in de gemeten dimensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn meetfouten in psychometrie?

A

Verschillen tussen de ware score en de gemeten score.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent het als een test “betrouwbaar” is?

A

Dat de test consistent en nauwkeurig meet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat bestudeert differentiële psychologie?

A

Individuele verschillen, beschouwd als fouten of ruis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent criterium-gebaseerde test?

A

Het houdt een specifiek criterium in waaraan moet worden voldaan, zoals het behalen van een bepaalde score, om te slagen voor de test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem drie soorten (relatieve) normscores.

A

Z-score, T-score en percentielscore.

17
Q
A