week 2 Flashcards

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk percentage van de variantie wordt over het algemeen verklaard door de ware covariantie?

A

Ongeveer 70%-80%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke drie aannames worden gedaan bij parallelisme in de context van KTT?

A

Twee tests zijn parallel als:
1. ze hetzelfde niveau van foutvariatie hebben,
2. dezelfde ware scores intercept en
3. dezelfde helling die de ware scores op de twee tests verbindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie gevolgen heeft parallelisme voor twee tests?
Answer:

A
  1. De tests hebben dezelfde waargenomen variantie.
  2. Ze hebben identieke correlaties met ware scores.
  3. Ze hebben dezelfde betrouwbaarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen tau-equivalente en essentiële tau-equivalente tests?

A

Bij tau-equivalente tests wordt aangenomen dat twee tests hetzelfde niveau van foutvariatie hebben,

terwijl bij de essentiële tau-equivalente alleen wordt aangenomen dat de helling hetzelfde is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een heterogene test in de context van KTT?

A

Het is het minst beperkende model en beschouwt alle basisaannames van KTT als variabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke criteria moeten worden voldaan voor een test om als tau-equivalent te worden beschouwd?

A

De test moet dezelfde ware scores intercept en helling hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het congenerische model?

A

Het is het model dat het minst beperkend is van de samengevatte modellen in de context van KTT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verschilt de correlatie in het congenerische model van die in het wezen tau-equivalente model en het tau-equivalente model

A

In het congenerische model geeft de correlatie tussen de waargenomen scores geen geldige schatting van de betrouwbaarheid, in tegenstelling tot de andere twee modellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betrouwbaarheid schatten

Wat betekent het gebruik van alternatieve vormen in testen?

A

Het nemen van twee verschillende tests van hetzelfde psychologische construct om de correlatie tussen de scores van beide tests en hun betrouwbaarheid te controleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan je het probleem van niet-parallele alternatieve vormen oplossen?

A

Door doornsampling te gebruiken, waarbij je een grote database hebt en willekeurig sets items voor de ene test en een set voor de andere test selecteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat moet je doen als twee tests die niet parallel zijn hetzelfde gemiddelde en dezelfde standaarddeviatie hebben?

A

Je moet kijken naar hoe vaak carry over effecten optreden en wanneer het resultaat van de ene test invloed heeft op het antwoord van de andere test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat betekent een hogere correlatie tussentest en herstest scores?

A

Een hogere betrouwbaarheid van de test; de scores zijn consistent over tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
A
22
Q

Wat is een nadeel van zowel de alternatieve vormen methode als de test-herstest betrouwbaarheid?

A

De validiteit van beide methoden is afhankelijk van de validiteit van het parallellle testmodel en beide hebben beperkende aannames.

23
Q
A
24
Q
A
25
Q
A
26
Q
A
27
Q

Wat zijn drie nadelen van de alfa-methode voor betrouwbaarheidsschatting?

A
  1. Het geeft niet altijd nauwkeurige schattingen van de betrouwbaarheid als toetsonderdelen niet tau-equivalent zijn.
  2. Ondanks dat alpha veel gebruikt wordt, kan het leiden tot een onnauwkeurige schatting van de psychometrische kwaliteit.
  3. Omega is in sommige omstandigheden geschikter dan alpha.
28
Q

Wat betekent tau-equivalentie in de context van betrouwbaarheidsschatting?

A

Alle basisaannames van de klassieke testtheorie zijn waar, en scores op het ene onderdeel zijn lineair gekoppeld aan scores op een ander onderdeel.

29
Q

Wat is een algemeen probleem met interne consistentie benaderingen?

A

Ze onderschatten vaak de algemene en foutvariatie, wat kan leiden tot een onderschatting van de werkelijke betrouwbaarheid.

30
Q
A
31
Q

Welke factoren kunnen de betrouwbaarheid van testcores beïnvloeden?

A

1) Consistentie tussen de onderdelen van een test. 2) Lengte van de test. 3) Heterogeniteit van de testitem scores.

32
Q

Hoe beïnvloedt de lengte van een test de betrouwbaarheid?

A

Een langere test kan over het algemeen een grotere interne consistentie en dus betere betrouwbaarheid hebben.

33
Q

Hoe beïnvloedt heterogeniteit van testitem scores de betrouwbaarheid?

A

Als alle item scores gelijk zijn, dan is er geen variabiliteit. Hoe groter de variabiliteit tussen scores, hoe hoger de betrouwbaarheid.

34
Q

Hoe verschilt een intra-individuele discrepantiescore van een veranderingscore?

A

Discrepantiescore kijkt naar twee metingen met verschillende tests, terwijl veranderingscore naar dezelfde test kijkt op twee verschillende momenten.

35
Q

Wat is een interindividuele verschilscore?

A

Het vergelijkt scores van twee verschillende personen die dezelfde test hebben gedaan.

36
Q

Hoe beïnvloedt de correlatie tussen de waargenomen scores van de tests de betrouwbaarheid van de verschilscores?

A

Naarmate de correlatie toeneemt, neemt de betrouwbaarheid van de verschilscores af.

37
Q

Hoe verhoudt de betrouwbaarheid van verschilscores zich tot de betrouwbaarheid van de individuele testscores?

A

De betrouwbaarheid van verschilscores zal ongeveer gelijk zijn aan de gemiddelde betrouwbaarheid van de twee individuele testscores.

38
Q

Wat zijn problemen met verschilscores?

A

Ze kunnen soms geen duidelijke weerspiegeling zijn van een betekenisvolle psychologische realiteit en kunnen misleidend zijn door ongelijke variabiliteit.

39
Q

Hoe kun je problemen met verschilscores door ongelijke variabiliteit oplossen?

A

Door de scores eerst te standaardiseren.

40
Q

Waarvoor wordt een aangepaste schatting van de ware score gebruikt?

A

Om de discrepantie in waargenomen scores van een individu te verminderen die waarschijnlijk voortkomt uit herhaalde tests.

41
Q

Wat zijn de drie factoren die de grootte en richting van de discrepantie in de waargenomen testscores beïnvloeden?

A

(1) De betrouwbaarheid van de testscores,
(2) Het verschil tussen de oorspronkelijke waargenomen testscore en de gemiddelde van de testscores,
(3) De richting van het verschil tussen de oorspronkelijke score en het gemiddelde.

42
Q
A
43
Q
A
44
Q
A
45
Q
A
46
Q

Wat onderzoeken we met itemdiscriminatie?

A

Hoe items bijdragen aan de betrouwbaarheid van interne consistentie en welke items deze kunnen verlagen.

47
Q

Hoe wordt itemdiscriminatie gemeten via het concept van item-tot-totaal correlatie?

A

Door te kijken naar de mate waarin een item mensen onderscheidt die hoog scoren op de test versus die laag scoren.

48
Q
A
49
Q

Give two possible meanings for the reliability coefficient.

A
  1. De mate waarin testscores vrij zijn van meetfouten.
  2. De proportie van de variantie in testscores die toe te schrijven is aan ware score variantie.
50
Q

wat is correctie voor afzwakking? waarvoor wordt dit gedaan?

A

Het aanpassen van de correlatiecoëfficiënt tussen twee variabelen om te compenseren voor het effect van meetfouten. Als betrouwbaarheid minder dan perfect is, wordt de ware correlatie onderschat. Door te corrigeren voor afzwakking krijg je een schatting van wat de correlatie zou zijn als beide variabelen perfect betrouwbaar waren gemeten.

51
Q
A