Week 4 Flashcards
juist of onjuist: ‘Opzet en schuld zijn zulke subjectieve bestanddelen. Misdrijven hebben behoudens enkele uitzonderingen – een subjectief bestanddeel en zijn daarmee een doleus of culpoos delict.’
juist
juist of onjuist ‘ Opzet en schuld zijn zulke objectieve bestanddelen. Misdrijven hebben behoudens enkele uitzonderingen – een objectief bestanddeel en zijn daarmee een doleus of culpoos delict.’
onjuist
Wat is opzet?
Opzet bestaat uit een votief (willen) en een cognitief (weten) deel.
De kern van het opzet is dat de dader willens en wetens een bepaald gevolg in het leven roept of een handeling verricht. Als de dader op korte afstand een kogel door hoofd van een persoon, dan weet de dader dat die persoon hoogst waarschijnlijk komt te overleiden. Als hij dan toch schiet, dan heeft hij dat gevolg kennelijk gewild.
Waarop ziet het Opzet?
Het gaat om de bestanddelen die na het woord opzettelijk (of equivalent daarvan) in de delictsomschrijving volgen.
Uitzonderingen:
- Geobjectiveerde bestanddelen | dat bestanddelen aan het opzetvereiste zijn onttrokken., bijv 244 Sr. (opgenomen in de delictsomschrijving)
-
Door het gevolg gekwalificeerde delicten | het strafbaar gestelde gevolg is dan aan de opzet eis onttrokken, maar moet wel nog worden bewezen. bijv 302 lid 2.
- Gevolg bij beide is dat het gevolg daar niet op hoeft te zien.
Zo is bijvoorbeeld bij een aantal zedendelicten de leeftijd aan het opzetvereiste onttrokken. Een voorbeeld: art. 244 Sr vereist niet dat de dader wist of kon weten dat de persoon met wie hij gemeenschap had nog niet de leeftijd van twaalf jaar had bereikt.
Kleurloos en boos opzet
‘kleurloos’ = géén opzet op wederrechtelijkheid.
- Te herkennen aan het woordje ‘en’ tussen de wettelijke opzetvorm en het woord wederechtelijk (150 sr.)
Boos = opzet op de wederrechtelijkheid
- ‘opzettelijk’ & ‘wederrechtelijk’ bezitten zonder dat deze zijn verbonden door het voegwoord ‘en’ (vgl. art. 282 Sr)
- in gevallen waarin de wetgever dat in bijzondere delicten duidelijk heeft gemaakt (vgl. art. 284 Sr: ‘wederrechtelijk dwingen’).
Stappenplan boos of kleurloos opzet
Stap 1: kijk na de bestanddelen die na een wettelijke opzetvorm komen.
Voorbeeld: “Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft”, ‘een ander van het leven beroven’ wordt beheerst door het bestanddeel opzettelijk. Er moet dus worden bewezen dat de verdachte opzet had de andere van het leven te beroven.
Stap 2: indien wederrechtelijk na een wettelijke opzetvorm komt wordt het daardoor ook beheerst. Dat betekent dat de verdachte niet alleen opzet moet hebben gehad, maar ook op het wederrechtelijk zijn van die gedraging. Dit is Boos opzet. (310 sr)
Stap 3: zijn de wettelijke opzetvorm en het woord wederrechtelijke gescheiden door het woordje ‘en’ dan heeft de opzet niks met de wederrechtelijkheid te maken en spreken we van een kleurloze opzet. 150)
De wettelijke en feitelijke opzetvormen
De wetgever heeft geprobeerd om één opzetbegrip te hanteren: ‘opzettelijk’. Bij enkele delicten is dat niet het geval en heeft het opzet een ‘bijzondere vorm’ (bijvoorbeeld: ‘oogmerk’).
In de delictsomschrijving na het woord opzet dat moet worden bewezen. Met de feitelijke opzetvorm worden de wettelijke opzetvormen bewezen
De wettelijke opzetvorm (in de wet) bepaalt welke feitelijke opzetvorm als ondergrens functioneert voor een bewezenverklaring van de wettelijke opzetvorm. We onderscheiden onder meer de volgende wettelijke opzetvormen:
- oogmerk (bv. art. 310 Sr), het wilselement staat hier voorop.
- opzettelijk(bv. art. 287 Sr), je weet wat het gevolg van je handelen is en je wil dit ook.
- wetende dat (bv. art. 416 Sr)
- en ingeblikt opzet, de opzet zit ingebakken in een bepaald woord. Denk aan; opruit, mishandeling, wegnemen, binnendringen. (bv. art. 242 en 300 Sr).
De feitelijke opzetvormen opzetgradaties:
- vol opzet, (sterk willen en weten)
- opzet met noodzakelijkheids- of zekerheidsbewustzijn (sterk weten, willen)
- en voorwaardelijk opzet. (afgezwakt willen, afgezwakt weten)
- Als oogmerk in de delictsomschrijving staat dan is voorwaardelijk opzet onvoldoende om dat te bewijzen.
Waarom maken we onderscheid tussen opzetvormen?
De wettelijke opzetvorm bepaalt welke feitelijke opzetvorm als ondergrens functioneert voor een bewezenverklaring van de wettelijke opzetvorm .
Een dader kan met vol opzet handelen en dan streeft hij met de volledige wetenschap en wil een strafrechtelijk relevante gevolg of handeling na. je handeling was ergens opgericht en het gevolg wat je wilde treedt in: expres. Vb: de dader schiet op korte afstand kogel door het hoofd
Daarnaast kan een dader handelen met opzet in de zin van noodzakelijkheids- of zekerheidsbewustzijn. de gedraging van de verdachte heeft meerdere gevolgen. 1 daarvan is daadwerkelijk beoogd en het andere gevolg niet maar wordt voor lief genomen. Bij opzet met noodzakelijkheids- of zekerheidsbewustzijn handelt de dader met het oog op een bepaald begeerd gevolg, terwijl een ander, niet primair bedoeld gevolg, noodzakelijkerwijs uit zijn handelen voortvloeit en de dader van dat gevolg bewust moet zijn geweest. Vb: iemand blaast een boot op om verzekeringsgeld te innen, de mensen op de boot gaan echter ook dood. Dit was niet zijn doel maar hij had redelijkerwijs dat gevolg kunnen verwachten.
Deze opzetvorm staat in de sleutel van het weten, waarbij wij vanwege de zeer hoge graad van voorziene zekerheid van het gevolg, aannemen dat de dader dat gevolg ook op zijn minst genomen heeft aanvaard. Het is voldoende om de wettelijke opzetvariant ‘oogmerk’ te bewijzen.
Ten slotte kan een persoon handelen met voorwaardelijk opzet. Als hij bewust de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg aanvaard. Hij handelt in dat geval in het besef dat zijn handeling een reële, niet onwaarschijnlijke (en dus aanmerkelijke kans) op een bepaald gevolg in het leven roept en hij bovendien die kans aanvaardt. In deze onderste opzetgradatie is zowel het weten als het willen van groot belang, maar inhoudelijk domineert het cognitieve aspect (weten). Het gaat dan om zaken waarin kan worden betwijfeld of de verdachte wel wist dat zijn handelen de aanmerkelijke kans met zich bracht dat een bepaald gevolg zou intreden, of dat hij dit wel wist, maar het nog maar de vraag is of hij dit zeer wel mogelijke gevolg ook heeft aanvaard. Vb: dader rijd in op een agent om aan de politie te ontkomen en niet om de politie te doden, hij weet dat als de agent niet op tijd wegduikt ernstige verwonding of de dood kan volgen. Het is niet zijn doel, maar accepteert het risico wel.
Voorwaardelijk opzet
- Willens en wetens
- Aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg
- Aanvaarden
Uitwerking van voorwaardelijke opzet | let op, als wettelijke opzetvorm oogmerk is, is dit niet voldoende.
- De aanmerkelijke kans
a. Of gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomst aan aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht.
b. Het moet altijd gaan om naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans. - Bewustheid
a. De verdachte moet zich bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans.
b. Bewustheid kan worden afgeleid uit de aard van de gedraging, de omstandigheden en verklaringen van de verdachte of getuigen. Dit kan gecombineerd worden met het normaliteitssyllogisme: normale mensen weten dat, de verdachte is een normaal mens, dus de verdachte weet dat etc. - Aanvaarding
a. Bewustheid van de aanmerkelijke kans is op zichzelf niet voldoende, de aanmerkelijke kans moet door de verdachte bewust zijn aanvaard.
b. Dit wordt ook afgeleid uit de aard van de gedraging, de omstandigheden van het geval en verklaringen van de verdachte of getuigen.
Hoe objectiveer je het weten?
Normaliteitssyllogisme | wat weet ieder normaal mens?
Normale mensen weten dat.. de verdachte is een normaal mens, dus de verdachte weet dat…
Hoe objectiveer je het willen?
Er wordt naar de uiterlijke verschijningsvorm gekeken, lichaamstaal.
Porsche Arrest
- Contra-indicaties
- Toch geen sprake van uiterlijke verschijningsvorm waarbij de aanmerkelijke kans op het gevolg wordt aanvaard.
Automobilist die te hard reed en wilde inhalen, vervolgens tegen een tegenligger botste, hierdoor 5 doden ontstonden. De HR zei dat de aanmerkelijke kans niet was aanvaard, dus men kon niet tot voorwaardelijk opzet komen omdat; omdat hij dan opzet op zijn eigen dood veroorzaakte. Eerder was te zien dat hij vaker had proberen in te halen maar telkens terug deinsde. Hieruit werd afgeleid (algemene ervaringsregels en aard gedraging) dat het niet zo was dat hij de aanmerkelijke kans op de dood had aanvaard.
HR Slaan met Pistool
- Slachtoffer heeft geld/drugs gejat van verdachte, verdachte gaat met pistool slachtoffer opzoeken om verhaal te halen en richt pistool op hem. Ze beginnen te vechten en pistool gaat af.
- TTL: doodslag door opzettelijk schieten kogel in hals
- V in HB: drugsruzie; pistool gehaald; ik gaf SO klap op hoofd met pistool; we stonden op armlengte, ik wist niet dat pistool doorgeladen was; ik maakte weer slaande beweging met pistool (dat ik bij kolf vasthield) in richting hoofd SO; pistool ging af
- Vraag als rechter: was de actie van verdachte gericht op de dood? Hof zegt van wel en HR ging hierin mee. Hij was erg agressief en hielt het pistool zo vast dat als de kogel eruit zou komen hij direct het slachtoffer zou raken. Hij had vingers bij de trekken het pistool was doorgeladen.
- Hof neemt voorwaardelijke opzet aan
- HR: geen bedoeling om SO te doden