Week 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van bloedcirculatie?

A
  • transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
  • warmte transport
  • snelle chemische signalering - hormonen en neurotransmitters
  • doorgeven van krachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de fysische kenmerken van de circulatiesysteem?

A
  • gesloten systeem
  • goede verdeling over de organen
  • grote druksverschillen
  • hoge perifere weerstand
  • bloedvolume: ca. 6 liter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke delen van het hart zorgen voor de grote circulatie en welke voor de kleine circulatie?

A

Grote circulatie: linker ventrikel en atrium
Kleine circulatie: rechter ventrikel en atrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zorgt ervoor dat de bloed stroomt?

A

De vloeistofdruk
Daarnaast nog zwaartekracht, versnelling en krachten van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is vloeistofdruk?

A

Kracht per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de eenheden van druk?

A

mm Hg
Pa
N/m^2
kg/(ms^2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe hoog is de druk in horizontaal vlak?

A

Overal even hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is de druk bij het hoofd hoger of lager dan bij het hart?

A

Lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verband tussen flow en snelheid?

A

F=v*A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de continuiteitsvergelijking in?

A

v1A1=v2A2=constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef voorbeeld van stoffen met hoge viscositeit.

A

Bloed, stroop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef voorbeeld van een stof met lage viscositeit.

A

Water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is viscositeit?

A

Weerstand die een fluïdum biedt aan een afschuivende kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee soorten flow zijn er?

A

Laminaire flow
Turbulente flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is laminaire flow?

A

Bloedcellen stromen in het centrum van de bloedbaan. Er komen minder rode bloedcellen in de vertakkingen terecht (plasma-skimming)
- geen geruis van de bloedstroming te horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is turbulentie?

A

Een beweging die wordt veroorzaakt door de bloed die door een vernauwing geperst wordt en andere kant op spuit.
- kost extra druk
- wel een geruis van de bloedstroming te horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In welke drie gevalen komt turbulentie voor?

A
  • bij systole
  • bij inspanning
  • bij nauwere vaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welke Re is de flow laminair en bij welke turbulent?

A

Re<2000 laminair
Re>3000 turbulent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de consequenties van turbulentie?

A
  • optreden vaatgeruis
  • vaattrillingen voelbaar
  • energieverlies -> hart moet harder werken
  • beschadiging vaatwand, bloedplaatjes
  • trombosevorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een voordeel van turbulentie?

A

Je kunt makkelijker de bloeddruk meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houdt Wet van Pouseuille in? Bij welke flow is die geldig?

A

Er is alleen stroming als er drukverschil is.
Alleen voor laminaire flow.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt de gemiddelde druk bepaald?

A
  • cardiac output (F=deltaVf; flow=slagvolumefrequentie)
  • perifere weerstand R
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de polsdruk?

A

Verschil tussen systolische en diastolische druk.
ps-pd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verschil tussen de polsdruk en de gemiddelde druk?

A

Polsdruk is de drukvariatie op een plaats.
De gemiddelde druk is drukverschil tussen twee plaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurt er met je gemiddelde druk en polsdruk als je een trap op loopt? Leg uit.

A

Gemiddelde druk gaat omhoog, polsdruk blijft hetzelfde.
Hartslagfrequentie gaat omhoog dus gemiddelde druk gaat omhoog.
DeltaV en compliantie blijven hetzelfde dus polsdruk blijft ook zelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de primaire oorzaken van pompfalen?

A

Primair: aandoening myocard
- myocardinfarct
- myocarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de secundaire oorzaken van pompfalen?

A

Secundair: overbelasting hartspier
- drukbelasting
- volumebelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Door welk deel van de autonome zenuwstelsel wordt de contractiliteit geregeld? En via welke transmitter en receptor?

A

Sympathicus
Noradenaline
Beta 1 receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gebeurt er bij stenose van de aortaklep? Begin bij het toename van afterload.

A

afterload neemt toe daarom afname:

  • slagvolume
  • cardiac output
  • bloeddruk

door afname slagvolume blijft er meer bloed achter dus

  • toename preload

omdat bloeddruk zakt toename:

  • contractiliteit door sympathicus B1 receptor
  • hartfrequentie door noradrenaline op B1
  • perifere weerstand

veneuze constrictie via alfa 1

proberen preload toe te nemen om slagvolume te herstellen

door drukstijging verdikking wand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat gebeurt er bij myocardinfarct? Begin bij het afnemen van de contractiliteit.

A

contractiliteit neemt af

daarom ook afname:

  • slagvolume
  • cardiac output
  • bloeddruk

door de sympathicus toename:

  • hartfrequentie
  • veneuze constrictie zodat preload ook toeneemt
  • perifere weerstand

vloeistof vastgehouden door:

  • veneuze constrictie
  • RAAS systeem

door stijging hartfrequentie probeert het hart de cardiac output hoog te houden

autonome zs probeert de contractiliteit te verhogen door activatie van B1 receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke receptoren reguleren veneuze constrictie?

A

Alfa 1 receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke receptoren reguleren arteriele constrictie?

A

Alfa 1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Op welke twee manieren kan de preload toenemen?

A

Door venoconstrictie en vocht vasthouden in de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke twee soorten hartfalen zijn er? Noem voorbeelden.

A

Systolisch
- gedilateerde cardiomyopathie
- hartinfarct
- aorta-insufficientie

Diastolisch
- hypertrofe cardiomyopathie
- COPD
- aorta-stenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe wordt de bloedflow gereguleerd?

A

Neuraal en lokaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de lokale factoren van bloedflow regulatie?

A
  • rek leidt tot vasoconstrictie (myogeen mechanisme)
  • behoefte (metabool mechanisme)
  • flow (endotheel gemediteerd mechanisme)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat gebeurt er met de bloeddruk en bloedstroom wanneer de arterien en de venen beiden samentrekken?

A

Bloeddruk gaat omhoog; het systeem wordt onder druk gezet; bloed kan makkelijker naar de spieren stromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke vaten zijn geleidingsvaten, welke weerstandsvaten en welke capaciteitsvaten?

A

Geleidingsvaten - arterien
weerstandsvaten - arteriolen
capaciteitsvaten - venen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wordt het verhogen van druk centraal of lokaal geregeld?

A

Centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke vaten hebben de grootste bijdrage aan totale vasculaire weerstand?

A

Arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welke vaten treedt atherosclerose voornamelijk op?

A

In de proximale geleidingsvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de coronaire flow reserve?

A

Verhouding tussen maximale flow en flow in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke endotheel gemedieerde mechanismes zorgen voor dilatatie?

A

NO
EDHF
PGI2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke endotheel gemedieerde mechanismes zorgen voor constrictie?

A

ET
EDCF1
EDCF2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat voor kanalen zijn belangrijk voor myomen mechanisme?

A

Rek gevoelige kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe verschilt de snelheid waarmee ATP wordt gebruikt en de hoeveelheid ATP in gladde spier in vergelijking met skeletspier?

A

In gladde spiercel is de snelheid waarmee ATP wordt gebruikt lager en de hoeveelheid ATP die wordt gebruikt ook lager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Op welke twee manieren kan vaattonus worden gereguleerd?

A
  • direct: via gladde spiercel
  • indirect: via endotheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Door welke stoffen/mechanismen wordt contractie direct geregeld?

A
  • sympathische (alfa-adrenerge) stimulatie
  • rek (myogeen effect)
  • angiotensine II
  • ADP; thromboxaan
  • endotheline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Door welke stoffen/mechanismen wordt relaxatie direct geregeld?

A
  • metabool effect
  • ANP (atria natriuretisch peptide, afgegeven door atrium die onder druk staat)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat gebeurt er met endotheel als de concentratie van angiotensine II hoog is in bloed?

A

Endotheel maakt endotheline en geeft het af in de gladde spiercel
Dit zorgt voor contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke stoffen zorgen voor de relaxatie van gladde spiercellen via afgifte van NO, prostacycline of EDHF?

A

acetylcholine
bradykinine
shear stress (flow)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke stoffen zorgen voor contractie van gladde spiercel via afgifte van endotheline?

A

angiotensine II
vasopressine (ADH)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Welke effecten hebben partydrugs?

A

Hypertensie
Tachycardie
Vaatspasme
Arrhytmie
Trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Welke kleur heeft metaal op röntgenfoto?

A

Wit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is het verschil tussen PA en AP opname?

A

In een PA (posterior-anterior) opname projecteert het hart kleiner en is de kwaliteit van de afbeelding beter
In een AP (anterior-posterior) opname projecteert het hart groter en is de kwaliteit van de afbeelding minder goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is een nadeel van contrastmiddel injectie?

A

Contrastnefropathie bij lage nierfunctie
Allergien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoeveel mSv straalt thoraxfoto uit?

A

0,01

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoeveel mSv straalt CT thorax uit?

A

5 mSv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoeveel mSv straalt CT hart uit?

A

vroeger 20 mSv, nu 3 mSv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn de voordelen van MRI?

A
  • geen straling
  • goed contrast tussen weefsels
  • veel verschillende sequenties
  • bloedflow kwantificeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat zijn de nadelen van MRI?

A
  • lange scanduur
  • kosten
  • luidruchtig
  • projectielgevaar
62
Q

Wat zijn de contraindicaties voor MRI?

A
  • pacemakers en andere implantaten
  • hoge BMI
  • claustrofobie
  • zwangerschap
63
Q

Noem een beperking van de echo.

A

Door lucht die in darmen zit kan je soms een minder goede beeld zien

64
Q

Wanneer wordt RAAS geactiveerd?

A
  • bij laag bloedvolume en lage bloeddruk
  • bij cardiovasculaire- en nierschade
65
Q

Wat zijn de gevolgen van een over-actief RAAS systeem?

A

Hypertensie
Hartfalen
Fibrose

66
Q

Op welke twee organen werkt angiotensine II? Leg de werking uit.

A

Op bloedvaten - constrictie
Op nieren - als antidiuretisch hormoon (bloedvolume omhoog)

Bloeddruk omhoog bij allebei

67
Q

Wat is de snelheidsbepalende stap voor angiotensine II vorming?

A

Angiotensiogeen omzetting naar angiotensine I door renine

68
Q

Hoe ontstaat angiotensine II?

A

lever scheidt angiotensiogeen uit
nieren scheiden renine uit
Angiotensiogeen -> angiotensine I (door renine)
bloedvat endotheel van de longen scheidt ACE uit
Angiotensine I -> Angiotensine II (door ACE)

69
Q

Hoe worden cellen aangezet tot renine afgifte?

A
  1. Laag bloedvolume of lage bloeddruk - de juxtaglomerulaire cellen scheiden renine uit door de stretch
  2. Macula densa (Na en K sensor) registreert de concentratie van urine - geeft signaal af aan juxtaglomerulaire cellen om meer of minder renine af te geven
70
Q

Hoe wordt renine gevormd?

A

Vanuit prorenine (inactieve vorm)
Bij Renine-activatie:
- het kapje van prorenine wordt geknipt
- angiotensiogeen bindt aan prorenine
- angiotensiogeen -> angiotensine I

71
Q

Welke twee receptoren voor angiotensine II zijn er?

A

AT1 en AT2

72
Q

Wat is de meest voorkomende receptor voor angiotensine II? Noem de belangrijkste functie.

A

AT1
Vasoconstrictie

73
Q

Wat zijn de gevolgen van het binden van angiotensine II aan AT1 receptor?

A
  • vasoconstrictie
  • zout/water reabsorptie
  • aldosteron secretie
  • sympathische activatie
  • celgroei
  • aanpassing extracellulaire matrix
74
Q

Wat zijn de gevolgen van het binden van angiotensine II aan AT2 receptor?

A
  • vasodilatatie
  • remming celgroei
  • differentiatie
75
Q

Op welke twee manieren werken RAAS en de sympathicus samen?

A
  1. bloedvaten
    alfa 1 en AT1 versterken elkaar -> vasoconstrictie
  2. nieren
    beta1 en noradrenaline → renine afgifte
76
Q

Waar en waarom zou je AT1 antagonist kunnen gebruiken?

A

In gevallen waar bloeddruk bepaald wordt door RAAS systeem bijv:
In de bloedvaten om vasoconstrictie te voorkomen/verlagen en dus bloeddruk te verlagen

77
Q

Waarom worden alfa1 antagonisten minder vaak gebruikt dan AT1 antagonisten bij het verlagen van bloeddruk? Wanneer worden alfa 1 antagonisten wel voorgschreven?

A

Er zijn meer bijwerkingen dan AT1 antagonisten:
- je wordt er suf van
- hypotensie

Deze worden wel in kritieke gevallen voorgeschreven zoals bij kritieke zwangerschapshypertensie.

78
Q

Wanneer wordt aldosteron afgegeven? In welk orgaan gebeurt dit?

A

Wanneer angiotensine II aan AT1 receptor bindt
In de bijnier

79
Q

Wat gebeurt er nadat aldosteron wordt uitgegeven vanuit de bijnier?

A

Aldosteron bindt aan minerale corticoide receptor
Dit zorgt voor Na en H2O reabsorptie en dorst
Bloedvolume neemt toe

80
Q

De waarde van welk ion kan omlaag gaan wanneer je veel aldosteron produceert?

A

Kalium-ion

81
Q

Hoe worden kalium en natrium gewisseld tussen urine en circulatie door aldosteron?

A

Natrium stroomt vanuit urine naar de circulatie
Kalium stroomt vanuit de circulatie naar urine

82
Q

Op welk plek in het RAAS systeem wordt negatieve terugkoppeling ingezet?

A

AT1 receptor

83
Q

Welke twee soorten hypertensie zijn er?

A

Primaire/essentiele hypertensie
Secundaire hypertensie

84
Q

Wat houdt primaire hypertensie in?

A
  • onbekende oorzaak
    hoog renine: verhoogde vasconstrictie belangrijke rol
    laag renine: gevolg van verhoogde Na resorptie en bloedvolume (niet door RAAS)
85
Q

Wat houdt secundaire hypertensie in?

A

veroorzaakt door een ziektebeeld
bv nierziekten en bepaalde tumoren

86
Q

Op welk soort primaire hypertensie werkt renine-angiotensine het beste?

A

Hoog renine - werkt via angiotensine II

87
Q

Wat is ACEI en wat doet het?

A

ACE inhibitor
Remt AngII productie
Dus remt vasoconstrictie en bloedvolume
-> bloeddruk verlaging

88
Q

Wat is ARB en wat doet het?

A

Angiotensine Receptor Blokker
Remt AT1 receptor
Stimuleert AT2 receptor

  • remming vasoconstrictie
  • stimulatie vasodilatatie
    -> bloeddruk verlaging
89
Q

Hoe werken renine remmers?

A
  • remming ang I en II productie
  • remming vasoconstrictie
    -> bloeddruk verlaging
90
Q

Hoe werken ASO’s?

A
  • stukje RNA wat complementair is aan de code van angiotensionegeen wordt in de lever ingebracht via link molecuul
  • link molecuul bindt aan hepatocyten
  • dat stukje RNA bindt aan RNA van angiotensiogeen
  • dubbelstrengs RNA - wordt gezien als fout door de cel
  • dit stukje wordt geknipt
  • daarom geen angiotensiogeen meer
91
Q

Wat zijn de bijwerkingen van ACE-remmers?

A
  • hoest door constrictie van bronchiën
92
Q

Wat zijn de bijwerkingen van AT1-receptor remmers?

A

De negatieve terugkoppeling wordt onderbroken
Oplossing: Renine-remmers geven;
maar nadeel:
- gewenning
- systeem wordt onderdrukt -> hypotensie
- gevolg:
- onvoldoende nierperfusie; nieren werken minder goed
- verlies van functie van aldosteron
- hyperkalemie -> hartritmestoornissen

93
Q

Hoe kan je hypertensie behandelen onafhankelijk van RAAS?

A

Diuretica
- zout en water excretie
- nadeel: plasma renine concentratie stijgt

Beta-blokkers
- reductie cardiac output
- remming renine afgifte

Calcium antagonisten
- vasodilatatie

94
Q

Voor welke ziektes is hypertensie een risicofactor?

A
  • hartaanval
  • hartfalen
  • herseninfarct
  • retinopathie
  • chronisch nierfalen
95
Q

Wat neemt toe bij toename van atriumdruk?

A
  • preload neemt toe
  • hartminuutvolume nemt toe
96
Q

Wat zijn de determinanten van hartminuutvolume?

A

slagvolume en hartfrequentie

97
Q

Wat voor druk heerst er in de thoraxholte?

A

Negatieve druk

98
Q

Wat gebeurt er met hartfrequentie bij inspanning?

A

Hartfrequentie gaat omhoog
van 60 naar 200 slagen/minuut

99
Q

Wat gebeurt er met hartminuutvolume en atriumdruk bij een hartstilstand?

A
  • hartminuutvolume is 0
  • atriumdruk is 8 mmHg (ook veneuze en arteriele druk, want er wordt niet meer gepompt dus zelfde druk)
100
Q

Wat gebeurt er wanneer het hart weer gaat pompen na een hartstilstand?

A
  • veneuze bloed wordt verplaatst naar het arteriele vaatstelsel
  • de druk in de venen gaat omlaag (van 8 naar 3)
  • de druk in de arterien neemt toe (van 8 naar 100)
101
Q

Wat voor arteriele vaatfunctie stoornissen zijn er?

A

Arteriele obstructie
- atherosclerose
- hypertensie
- vasculitis

Arteriele ruptuur
- aneurysma

102
Q

Welk orgaan heeft de laagste zuurstof extractie?

A

Nieren

103
Q

Hoe wordt er voor gezorgd dat het weefsel genoeg zuurstof krijgt wanneer bloedtoevoer afgenomen is door een stenose in een vat?

A

Zuurstof extractie wordt verhoogd

104
Q

Wat zijn de gevolgen van ischemie?

A
  1. anaeroob metabolisme
  2. functieverlies
  3. celschade
105
Q

Wat is het ergste gevolg van ischemie?

A

Celschade bijv in het hart of hersenen

106
Q

Wat zijn de determinanten van zuurstof behoefte?

A
  • basaal metabolisme
  • contractiliteit (omlaag)
  • LV wall stress (omlaag)
    • Paorta (omlaag)
    • LV-diameter (omlaag)
  • hartfrequentie (omlaag)
107
Q

Wat zijn de determinanten van zuurstof aanbod?

A
  • arterieel zuurstof
  • coronaire bloedstroom
    • perfusiedruk
      • aortadruk, stenose druk omlaag
    • weefseldruk omlaag
      • hartslag omlaag, Lv diastolische druk omlaag
    • weerstand in het coronair vaatbed omlaag
      • weerstand in de collaterale en het distale bed omlaag
108
Q

Wat is het oorzaak van angina pectoris?

A

atherosclerotische vernauwing coronairvaten en/of onvoldoende doorstroming collateralen

109
Q

Hoe ontstaat stabiele angina pectoris?

A

Door plaques die de vaten afsluiten

110
Q

Hoe ontstaat instabiele angina pectoris?

A

door thrombus vorming

111
Q

Hoe ontstaat Prinzmetal angina pectoris?

A

door coronairspasmen, minder erg

112
Q

Hoe kan je de verhouding van cardiale zuurstof behoefte en voorziening verbeteren?

A
  • myocardiale perfusie verbeteren (zuurstofvoorziening omhoog)
  • myocardiale zuurstofbehoefte verlagen (door verlaging bloeddruk, hartfrequentie en/of slagvolume)
113
Q

Hoe kan je angina pectoris behandelen?

A
  • stoppen met roken
  • meer lichaamsbeweging
  • hypertensie en hypercholesterolemie behandelen (bijv dieet)
  • farmacotherapie angina pectoris
114
Q

Welke middelen kan je inzetten om angina pectoris te behandelen?

A
  • couperen aanval/profylactisch
  • nitraten
  • beta-receptor antagonisten
  • calcium antagonisten
  • antistollingsmiddelen
115
Q

Hoe wordt angina pectoris beïnvloed door nitraten?

A
  • NO zorgt voor verwijding van veneuze bloedvaten
  • preload omlaag
  • diameter LV omlaag
  • wandspanning omlaag
  • zuurstof behoefte omlaag
  • angina pectoris weg
116
Q

Wat voor effect hebben de nitraten op arteriolen?

A

Weinig of geen effect

117
Q

Waarom blijft coronairflow onveranderd door nitraten?

A

Omdat de veneuze bloedvaten verwijden krijg je minder bloed in het hart; dus komt er ook minder bloed in coronairvaten, het hart zelf pompt ook minder

118
Q

Welke drie soorten nitraat medicijnen zijn er?

A
  • nitroglycerine
  • isosorbidedinitraat (ISDN)
  • isosorbidemononitraat
119
Q

Wat houdt fist-pass effect in?

A

Medicijn moet eerst langs de lever, daar wordt het omgezet naar een werkzame stof
- het duurt langer voordat deze stoffen werken
- voordeel: kan actief zijn voor langere tijd; je kan meer van de stof geven in een keer omdat het toch eerst afgebroken moet worden

120
Q

Welke soort nitraat medicijn wordt onder de tong toegediend?

A

Nitroglycerine
- oromucosaal tablet

121
Q

Wat zijn de bijwerkingen van nitraten?

A
  • hoofdpijn (door dilatatie)
  • posturale hypotensie
122
Q

Hoe kan je lichaam tolerantie ontwikkelen voor nitraten?

A

Enzymen die NO vrijmaken uit de nitraten worden geïnactiveerd door het lichaam
Er wordt dus geen NO meer afgesplitst

123
Q

Welk invloed hebben beta-blokkers op hartfrequentie, diastole en bloeddruk?

A
  • verlagen hartfrequentie (zuurstofbehoefte gaat dan omlaag)
  • diastole duurt langer (meer zuurstofvoorziening)
  • verlagen bloeddruk
124
Q

Welke calcium antagonisten zijn er? Geef voor elk aan waar ze werken en het effect?

A

Verapamil
- in het ahrt
- negatief inotroop(contractiekracht) en chronotroop(duur van contractie) effect

Nifedipine
- in weerstandsvaten
- bloeddruk omlaag -> reflex tachycardie

Diltiazem
- in hart en bloedvaten
- hartfrequentie onveranderd of omlaag

125
Q

Wat doen calcium antagonisten?

A

Remmen calcium instroom in het hart- en/of vaatwandspiercellen

126
Q

Wat zijn de bijwerkingen van calcium antagonisten?

A
  • hoofdpijn
  • obstipatie
127
Q

Wanneer worden vooral calcium antagonisten gebruikt?

A

Bij coronairspasmen

128
Q

Welk calcium antagonist mag je niet geven bij instabiele angina pectoris?

A

Nifedipine

129
Q

Welk calcium antagonist mag je niet combineren met beta blokkers? Waarom?

A

Verapamil
Heeft te sterke werking in combinatie

130
Q

Welke medicijnen worden gebruikt bij instabiele angina pectoris?

A
  • beta blokkers
  • nitraten
  • calcium antagonisten (geen nifedipine)
  • aspirine
  • heparine (anticoagulans)
131
Q

Welke medicijnen worden gebruikt bij instabiele angina pectoris?

A
  • beta blokkers
  • nitraten
  • calcium antagonisten (geen nifedipine)
  • aspirine
  • heparine (anticoagulans)
132
Q

Wat houdt M-mode in?

A
  • iedere milliseconde noteert de echo wat er gebeurt
  • zo krijg je 1 foto van meer plaatjes achter elkaar
133
Q

Hoe werkt continuous-wave Doppler?

A

Twee ultrasound kristallen:
- een zendt continue een ultrasound signaal uit
- een ontvangt continue een ultrasound signaal

134
Q

Wat is een voordeel van continuous-wave Doppler?

A

Heel hoog-frequentie veranderingen kunnen goed gemeten worden omdat er continue wordt gemeten

135
Q

Wat is een nadeel van coninuous-wave Doppler?

A

Signalen van de hele lengte worden tegelijk opgenomen
Je weet niet waar de hoogste snelheid zit

136
Q

Hoe werkt pulsed-wave Doppler?

A

Gebruikt een ultrasound kristal en kan bloedstroom snelheden op een specifieke plek meten.
- een puls wordt uitgezonden
- tijdsinterval
- opvangen van de teruggekaatste puls

137
Q

Wat is een voordeel van pulsed-wave Doppler?

A

Locale frequentie veranderingen worden gemeten

138
Q

Wat is een nadeel van pulsed-wave Doppler?

A

De zend-wacht-ontvang cyclus kost tijd
Hoge snelheden geven signaal aliasing

139
Q

Op welk Doppler is kleuren Doppler gebaseerd/s

A

Pulsed-wave doppler

140
Q

Op welk Doppler is kleuren Doppler gebaseerd/s

A

Pulsed-wave doppler

141
Q

Wat betekent rood en blauw in een kleuren doppler?

A

Rood- naar de transducer toe
Blauw- weg van de transducer af

142
Q

Wat zijn de beperkingen van echo?

A

Het echo window (ribben, vet, long)
Kwaliteit van de echolaborant

143
Q

Wat zijn de drie belangrijkste transducer posities?

A

Links parasternaal
Apicale window
Subcostaal

144
Q

Wat kan je goed zien van links parasternaal?

A
  • linker kant van het hart
  • werking van de mitralis- en aortaklep
145
Q

Welke twee assen zijn er te zien vanuit links parasternaal? Leg uit.

A

Lange as
- verticale as
- mitralis- en aortaklep; linkerkamer en linkerboezem
Korte as
- horizontale as

146
Q

Wat zie je vanuit de apicale kant?

A
  • 4 ruimtes
  • vanuit de apex
147
Q

Waarom gebruik je meestal de subcostale view?

A

Om vena cava inferior te kunnen zien

148
Q

Hoe kan je echo klinisch toepassen?

A
  • Doppler klep stenose
  • Doppler klep insufficientie
149
Q

In welke fase van het hart vindt aorta klep insufficiëntie plaats?

A

In diastole

150
Q

Hoe bereken je ejectiefractie?

A

((EDV-ESV) /EDV) x 100%
EDV: eind diastolisch volume
ESV: eind systolisch volume

150
Q

Hoe bereken je ejectiefractie?

A

((EDV-ESV) /EDV) x 100%
EDV: eind diastolisch volume
ESV: eind systolisch volume