Week 2 Flashcards

1
Q

Welke type receptoren zijn er? Geef voor elk type een kenmerk.

A

Ion-kanaal-gekoppelde receptor
- snelle respons
- van belang in het zenuwstelsel

G-eiwit-gekoppelde receptor
- ze worden geactiveerd wanneer er een agonist aan de receptor bindt

Kinase-gekoppelde receptor
- bij activatie fosforyleren ze eiwitten
- langzame respons

Gen-transcriptie receptor
- bij activatie transporteren ze naar de kern
- langzame respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef een voorbeeld van een ion-kanaal-gekoppelde receptor.

A

Nicotine receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef een voorbeeld van een G-eiwit-gekoppelde receptor.

A

Muscarine receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een voorbeeld van een kinase-gekoppelde receptor.

A

Insuline receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een voorbeeld van een gen-transcriptie receptor.

A

Oestrogeen receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten agonisten zijn er?

A

Volle agonisten
- bij een lage bezetting een maximaal effect

Partiele agonisten
- bij een hoge bezetting een niet-maximaal effect

Inverse agonisten
- inactiveren receptoren waardoor er remming van activiteit ontstaat
- komt voor wanneer de receptoren al vanzelf actief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is effectiviteit?

A

De grote van een respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is potentie?

A

De concentratie waarbij een bepaalde effect optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke typen antagonisme zijn er?

A
  • chemisch
  • farmacokinetisch
  • receptor blokkade
    • reversibel competitief
    • irreversibel competitief
  • niet competitief
  • fysiologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet de parasympaticus?

A

Verlaagt de hartslagfrequentie
Verhogen speekselsecretie
Zorgen voor erectie
Verhogen motiliteit darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke hersenkern komt viscero-sensibele informatie binnen? (bloeddruk, O2, smaak, rekking)

A

Nucleus tractus solitarii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zijn ortho- en parasympatisch systeem efferent of een afferent systeem?

A

Efferente systemen die sterk leunen op afferente informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt pupilreflex?

A
  • er valt licht op de retina
  • ganglioncellen worden geactiveerd
  • signaal gaat via LGN en pretecale nucleus naar Edinger-Westphal nucleus
  • de verwerking gaat vervolgens via n. occulomotorius naar de pupil
  • m. sphincter pupillae trekt samen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke deel van de autonome zenuwstelsel zorgt voor pupilverwijding?

A

Sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke deel van de autonome zenuwstelsel zorgt voor pupilvernauwing?

A

Parasympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke deel van de autonome zenuwstelsel zorgt voor vasoconstrictie?

A

Sympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe zorgen varicositeiten voor vasoconstrictie?

A
  • varicositeiten geven noradrenaline af die aan alfa 1 adrenerge receptor bindt
  • via g-eiwitten wordt PLC actief
  • PLC activeert IP3 via second messenger
  • IP3 bindt aan IP3 receptor
  • calcium kanalen gaan open
  • calcium stroomt van SR in sarcoplasma -> vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt co-transmissie in?

A

Dat wil zeggen dat een varicositeit verschillende neurotransmitters kan afgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke bloedvaten treedt vasoconstrictie op door de sympathicus?

A

In bloedvaten die naar organen gaan die niet belangrijk zijn voor de ‘fight or flight response’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het effect van de activatie van cholinerge sympathische huidvezels?

A

Zweten en vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke deel van de autonome zenuwstelsel zorgt voor vasodilatatie?

A

Parasympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke neurotransmitters en welke receptoren gebruikt de parasympathicus pre- en postganglionair?

A

Preganglionair
acetylcholine - nicotine receptor

Postganglionair
acetylcholine - muscarine receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke neurotransmitters en welke receptoren gebruikt de sympathicus pre- en postganglionair?

A

Preganglionair
acetylcholine - nicotine receptor

Postganglionair
noradrenaline- alfa en beta receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe werkt de actiepotentiaal van de SA-knoop?

A
  • depolarisatiefase door opening Ca-kanalen
  • repolarisatie door K-kanalen
  • diastolische depolarisatiefase door If (funny current)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is het effect van de sympathicus op het hart?
Toename frequentie en contractiekracht
26
Wat is het effect van de parasympathicus op het hart?
Afname frequentie
27
Wat zijn de sensoren in het cardiovasculaire systeem?
Baroreceptoren in halsslagader en aorta Volumereceptoren in de atria en de vena cava
28
Wat doen de baroreceptoren?
Registreren de rekking van de vaatwand
29
Wat gebeurt er met de bloeddruk bij activatie van de barosensoren?
Omlaag
30
Wat voor vezels zitten in volumereceptoren in rechter atrium en in vena cava?
Atrium: A-type vezels (activeren tijdens P-top) Vena cava: B-type vezels (geactiveerd door vulling van de atria)
31
Wat houdt dysautonomie in?
Autonome zenuwstelsel werkt niet goed
32
Wat zijn de symptomen van dysautonomie?
Incontinentie Orthostatische hypotensie Impotentie Verlies van transpiratievermogen Bewegingsstoornissen
33
Wat zijn de voorbeelden van dysautonomie?
Multiple sclerose Diabetes Beschadiging ruggenmerg MSA (multiple system atrophy)
34
Hoe wordt acetylcholine gevormd?
- Choline wordt opgenomen in de zenuwcel - Choline wordt gekoppeld aan acetyl-CoA door ChAT - Ach wordt opgeslagen in blaasjes die bij depolarisatie vrijkomt
35
Wat is de beperkende stap in de synthese van acetylcholine?
Opname van choline in neuron
36
Door welke stoffen kan Ach synthese worden beïnvloed?
- hemicholinium - triethylcholine - tetrodotoxine - botulinetoxine - M en N receptor agonisten en antagonisten - cholinesteraseremmers
37
Wat is het invloed van hemicholinium op synthese van Ach?
Hemicholinium zorgt ervoor dat choline niet wordt opgenomen in het neuron
38
Wat is de invloed van triethylcholine op synthese van Ach?
Dient als een vals substraat die in het neuron wordt opgenomen Kan ervoor zorgen dat het neuron niet depolariseert
39
Wat is het invloed van tetrodotoxine op synthese van Ach?
Tetrodotoxine remt de Na-kanalen Neuron depolariseert niet omdat er geen Na opname is en acetylcholine wordt niet afgegeven
40
Wat is het invloed van botulinetoxine op synthese van Ach?
Acetylcholine wordt niet afgegeven uit de blaasjes
41
Wat is het invloed van M- en N-receptor agonisten en antagonisten op synthese van Ach?
Postsynaptische sensoren worden geremd (de muscarine en nicotine receptoren)
42
Wat is het invloed van cholinesteraseremmers op synthese van Ach?
Acetylcholine wordt niet afgebroken door cholinesteraseremmers en blijft dus langer in de synapsspleet. Bijv. neostigmine en physostigmine
43
Welke twee soorten cholinerge receptoren zijn er?
Muscarine en nicotine receptoren
44
Welke soorten muscarine receptoren zijn er?
M1 t/m M5
45
Hoe komen de muscarine en nicotine receptoren aan hun naam? Leg dit uit.
Op basis van affiniteit. Muscarine receptoren hebben een hoge affiniteit voor muscarine. Nicotine receptoren hebben hoge affiniteit voor nicotine.
46
Hoe zit het met de affiniteit van de nicotinereceptoren voor acetylcholine en muscarine?
Affiniteit van nicotinereceptoren voor acetylcholine is middelmatig en voor muscarine laag
47
Waar zitten nicotinereceptoren en wat voor effect heeft het?
Ganglia - transmitter wordt afgegeven Bijniermerg - adrenaline en noradrenaline worden afgegeven Presynaptisch - transmitter wordt afgegeven (feedback) Skeletspier - contractie
48
Waar liggen M1 t/m M5 receptoren ?
M1 - CZS, perifere zeneuwen M2 - hart, zenuwen M3 - exocriene klieren, gladde spieren M4 - CZS M5 - CZS
49
Welk invloed hebben muscarine receptoren op het hart?
Omlaag: Hartfrequentie Inotropie HMV BD
50
Welk invloed hebben muscarine receptoren op arterien en bloeddruk?
Verwijding arterien BD omlaag
51
Welk invloed hebben muscarine receptoren presynaptisch?
Verlaging van transmitter afgifte
52
Welk invloed hebben muscarine receptoren op de gladde spieren?
Contractie: - oog - bronchien - maagdarmkanaal - urineblaas
53
Welk invloed hebben muscarine receptoren op exocriene klieren?
Traan-, speeksel-, bronchiale- en zweet secretie (via sympathicus)
54
Bij welke aandoeningen worden parasympathicomimetica gebruikt? Benoem ook de medicijn.
Glaucoom: pilocarpine Urineretentie: bethanechol Herstel spierverslapping: neostigmine Myasthenia gravis: neostigmine/pyridostigmine Alzheimer: rivastigmine
55
Hoe beïnvloedt neostigmine de spierverslapping?
- Neostigmine is een acetylcholinesteraseremmer - Ach blijft langer in de synaps aanwezig (de motorische eindplaat wordt minder snel afgebroken) - meer spierkracht
56
Beschrijf de werking van rivastigmine.
Rivastigmine werkt op de muscarinereceptor in het CZS en is ook een acetylcholinesteraseremmer
57
Wat gebeurt er met spiercontracties en hartfrequentie onder invloed van insecticiden en zenuwgassen?
Acetylcholine receptoren wordt gestimuleerd Gevolg: - oncontroleerbare contracties - verlaging van hartfrequentie
58
Wat is de invloed van Pilocarpine en atropine op de pupil?
Pilocarpine: pupilvernauwing Atropine: pupilverwijding
59
Wat zijn de bijwerkingen van muscarine agonisten?
Diarree Zweten Miosis (kleine pupil) Misselijkheid Urinelozing
60
Hoe beïnvloedt botulinetoxine A de cholinerge zenuwen?
Botulinetoxine A bindt met presynaptische membraan en blokkeert Ach afgifte en verlamt de cholinerge zenuwen
61
Waarbij gebruik je Botulinetoxine A therapeutisch?
Blefarospasme (spasme van ooglid) Hemifacialispasme (Spasme in de helft van de gezichtspieren) Torticollis spasmodica (nekspieren aan een kant trekken samen) Strambismus (scheelzien door spasme) Hyperhydrose (overmatig zweten) Chronische migraine Face-lift (rimpels door gevolg van aanspannen van de spieren)
62
Hoe ontstaat noradrenaline?
- Tyrosine wordt opgenomen in het neuron - Tyrosine -> DOPA (door tyrosinehydroxylase) - DOPA -> dopamine (door L-dopa decarboxylase) - dopamine -> noradrenaline (door dopamine beta-hydroxylase)
63
Door welke stoffen kan het adrenerge systeem worden beïnvloed?
- tetrodotoxine - reserpine - guanethidine - Na reuptake blokkers - alfa of beta receptoren agonisten en antagonisten
64
Wat is de invloed van tetrodotoxine op het adrenerge systeem?
Tetrodotoxine remt de depolarisatie van het neuron
65
Wat is de invloed van reserpine op het adrenerge systeem?
Reserpine zorgt ervoor dat noradrenaline dat heropgenomen is niet weer in de blaasjes terechtkomt
66
Wat is de invloed van guanethidine op het adrenerge systeem?
Guanethidine zorgt ervoor dat de blaasjes geen noradrenaline afgeven
67
Wat is de invloed van cocaïne en trycyclische antidepressiva op het adrenerge systeem?
Die remmen noradrenaline reuptake (heropname)
68
Welke adrenoreceptoren komen voor in de bloedvaten?
Alfa 1, Alfa 2 en Beta 2
69
Waar komt Beta 1 receptor voor?
In het hart
70
Voor welke stoffen hebben alfa1 en alfa 2 receptoren hoog, middel en laag affiniteit?
Hoog: noradrenaline Middel: adrenaline Laag: isoprenaline
71
Voor welke stoffen hebben beta1 receptoren hoog, middel en laag affiniteit?
Hoog: isoprenaline Middel: adrenaline Laag: noradrenaline
72
Voor welke stoffen hebben beta2 receptoren hoog, middel en laag affiniteit?
Hoog: isoprenaline Middel: adrenaline Laag: noradrenaline (bijna geen)
73
Wat zijn de agonisten van alfa1 receptoren?
Adrenaline Noradrenaline Fenylephrine
74
Wat zijn de agonisten van alfa2 receptoren?
Adrenaline Noradrenaline Clonidine
75
Wat doen tyramine en efedrine?
Die binden op een alfa receptor en geven een indirect agonistisch effect op alfareceptoren.
76
Wat zijn de farmacologische effecten van alfa1 adrenoreceptor agonisten?
Vasoconstrictie Verhoging perifere weerstand Verhoging bloeddruk Mydriasis (verwijding pupil) Sluiting van urineblaas sphincter
77
Hoe kunnen alfa1 receptoren therapeutisch worden gebruikt?
Lokale bloeding Verkoudheid Inductie mydriasis Verlenging werking lokale anaesthetica Shock
77
Wat zijn de farmacologische effecten van alfa2 adrenoreceptor agonisten?
Verminderde transmitter afgifte Vasoconstrictie Verminderde insuline afgifte
78
Wat zijn de agonisten van beta1 receptoren?
Adrenaline Noradrenaline Isoprenaline Dobutamine
79
Wat zijn de agonisten van beta2 receptoren?
Adrenaline Isoprenaline Salbutamol
80
Wat zijn de farmacologische effecten van beta1 adrenoreceptor agonisten?
Verhoging van: - hartfrequentie - hartcontractiliteit - geleiding in het hart - renine afgifte
81
Hoe kunnen beta1 agonisten therapeutisch worden gebruikt?
Hartstilstand Hartblok (tijdelijk)
82
Wat zijn de farmacologische effecten van beta2 adrenoreceptor agonisten?
Vaatverwijding Perifere weerstand omlaag Verslapping bronchi Verslapping baarmoeder Meer glycogenese in spieren en lever Meer glucagon afgifte
83
Hoe kunnen beta2 agonisten therapeutisch worden gebruikt?
Astma Dreigende vroeggeboorte
83
Welke alfa adrenoreceptor antagonisten zijn er?
Alfa 1 en 2 - fentolamine - phenoxybenzamine Alfa1 - prazosine - doxazosine Alfa 2 - yohimbine
84
Wat zijn de farmacologische effecten van alfa1 adrenoreceptor antagonisten?
Bloedvaten - vasodilatatie Perifere weerstand - verlaging Bloeddruk - verlaging Prostaat - relaxatie Urineblaas sphincter - opening
85
Hoe kunnen alfa1 antagonisten therapeutisch worden gebruikt?
Hypertensie (geen fentolamine) Prostaat hypertrofie Phaechromocytoom Perifeer vaatlijden Impotentie
86
Wat zijn de farmacologische effecten van alfa2 adrenoreceptor antagonisten?
Transmitter afgifte - verhoging Vaatvernauwing - geen effect netto Insuline afgifte - verhoging
87
Welke beta adrenoreceptor antagonisten zijn er?
Beta 1 en 2 - propranolol - pindolol Beta 1 - atenolol - metoprolol Alfa 1, Beta 1 en 2 - labetalol - carvedilol
88
Wat zijn de farmacologische effecten van beta1 adrenoreceptor antagonisten?
Hartslag - verlaging Hartcontractiliteit - verlaging Hartgeleiding - verlaging Renine afgifte - vermindering
89
Hoe kunnen beta1 antagonisten (beta blokkers) therapeutisch worden gebruikt?
Hartritmestoornissen Secundaire preventie hartinfarct Angina pectoris Hypertensie Migraine profylaxe Angsttremoren Glaucoom
90
Hoe kan alfa en beta adrenoreceptor antagonist labetalol therapeutisch worden gebruikt?
Phaechromocytoom Hypertensie crisis
91
Welke receptor mediteert de stijging in hartfrequentie in respons op isoprenaline? (menti)
Beta 1 receptor
92
Welke receptor medieert de daling in bloeddruk in respons op isoprenaline? (menti)
Beta 2 receptor
93
Welke receptor medieert de stijging in bloeddruk in respons op noradrenaline?
Alfa 1 receptor
94
Waarom daalt de frequentie in respons op noradrenaline?
95
Wat houdt de definitie van intelligentie van Spearman in?
Mensen die hoog scoren op de ene test scoren ook hoog op de andere test. Dit type intelligentie is academische intelligentie (cognitieve vaardigheden)
96
Wat houdt de definitie van intelligentie van Sternberg in?
- analytische intelligentie - creatieve intelligentie - praktische intelligentie
97
Wat houdt de definitie van intelligentie van Goleman in?
Emotionele intelligentie bijv. zelfbeheersing en doorzettingsvermogen
98
Wat houdt de definitie van intelligentie van Gardner in?
Multiple intelligenties bijv. ruimtelijk inzicht Linguistische intelligentie Muzikale intelligentie
99
Wat is emotionele begaafdheid?
Een metavaardigheid die bepaalt hoe goed we de andere vaardigheden waarover we beschikken kunnen gebruiken, ook het gevormde intellect.
100
Welke twee begrippen houden verband met emotionele intelligentie? Leg uit.
Interpersoonlijke intelligentie - het vermogen om andere mensen te begrijpen Intrapersoonlijke intelligentie - het vermogen jezelf te kunnen motiveren - capaciteit om een accuraat beeld te vormen van jezelf
101
Wat meet het grootste gedeelte van intelligentietesten?
Academische intelligentie
102
Hoe werd intelligentie gemeten in de tijd van Binet?
Mentale leeftijd/biologische leeftijd
103
Hoe wordt intelligentie tegenwoordig gemeten?
Met deviatie-IQ Nomering ten opzichte van kinderen van dezelfde leeftijd
104
Op welke 2 grote gebieden wordt intelligentie gemeten? Geef voorbeelden voor beiden.
Verbaal - informatie - woordenschat - verbaal geheugen - analogieen - rekenen Performaal - oog-hand coordinatie - ruimtelijk inzicht - concentratie - geheugen/associatief leren
105
Wat zijn de andere vormen van intelligentie meten?
Bij babies: gewenningstijd aan plaatjes Bij volwassene: reactiesnelheid Cerebrale glucose metabolisme Evoked potentials
106
Wat houdt fMRI in?
Meten van activiteit in hersenen bij 'intelligente' opdrachten Meten van verschillen tussen gezonden en mensen met een stoornis (bijv. autisme)
107
Hoe verschilt de cortex van begaafde kinderen vergeleken met normale kinderen?
Cortex van begaafde kinderen is dunner In het begin is cortex dik en wordt dan dunner
108
Wat was de conclusie van het onderzoek van Terman?
Intellect en prestatie vertonen een allesbehalve perfecte correlatie Je moet dus niet alleen slim zijn maar ook in staat zijn om deze slimheid te gebruiken in het dagelijks leven
109
Wat beïnvloedt de mate van intelligentie bij kinderen?
De indicatie voor bepaalde stoornissen Sterkte-zwakte analyse van personen Schoolkeuze
110
Wat beïnvloedt de mate van intelligentie bij kinderen?
Het begrip van persoonlijkheidstesten
111
Welk factor beïnvloedt het IQ voornamelijk?
Erfelijke factoren (ca. 55%)
112
Wat houdt Flynn-effect in?
Intelligentie stijgt ellen tien jaar met drie punten
113
Waarvoor is IQ een goede voorspeller?
Voor de academische prestaties
114
Welke drie soorten geneeskunde zijn er volgens Jewson?
Bedgeneeskunde - verhaal van de patient Hospital medicine - lichamelijk onderzoek door arts Laboratory medicine - aanvullende diagnostiek
115
Welk soort geneeskunde is er als aanvulling op Jewson-these?
Surveillance medicine - ontwikkeling preventieve gezondheidszorg Informational medicine - ideaal P4: predictie, preventie, personalized, participatory - evidence-based medicine: data, biomarkers etc.
116
Wat zijn de kenmerken van bedside Medicine?
- bij patiënt thuis-> macht bij de patient - zieke mens=persoon - boekenennis - holisme - verhaal van de patient centraal - geen/nauwelijks rol voor technologie
117
Wat zijn de kenmerken van Hospital Medicine?
- publieke setting (ziekenhuizen) - empirisme, statistieken - lokalisatieprincipe - zieke mens = geval - nieuwe ideologie van lichamelijk onderzoek - technologie gaat rol spelen
118
Wat zijn de kenmerken van Laboratory Medicine?
- opkomst laboratoriumwetenschap - microdeterminisme en specificiteitsdenken - zieke mens=cellencomplex - wetenschappelijke werkwijze uit lab wordt in de kliniek geïntroduceerd - grote rol technologie
119
Wat zijn de negatieve gevolgen van de nieuwe technologie?
- oude vaardigheden nemen af - sterke afhankelijkheid van techniek - vervreemding tussen arts en patient - hoge kosten - overdiagnostiek
120
Hoe is gezondheidszorg getransformeerd?
- ontstaan moderne ziekenhuizen - ontstaan van technologische systemen - schaalvergroting van de gezondheidszorg
121
Wat zijn de kenmerken van Surveillance Medicine?
- volksgezondheid, overheid bemoeit zich - preventieve zorg - ziekte mens = risicoprofiel - 3e persoons perspectief ipv symptomen - numerieke definities: statistische afwijkingen - risicofactoren+vroege opsporing: symptomatische proto-ziekten - screening normale populație
122
Wat zijn de belangrijkste aspecten van surveillance?
Medicalisering - vervaging grenzen ziek-gezond - risicocultuur Disciplinering - sociale controle - morele aspect - staatsburgers (paternalisme)
123
Wat zijn de kenmerken van e-scpaped Medicine/informational Medicine?
- toegang tot medische kennis - zieke mens=expert/obsessive health seeker - ideaal P4: predictie, preventie, personalized, participatory - evidence-based medicine: data, biomarkers etc.
124
Wat houdt de informatisation of the body in?
Het beeld op de computer wordt gezien als beter en belangrijker dan het lichaam zelf
125
Wat gebeurt er met de druk bij een aorta-insufficientie?
De druk in de aorta neemt sneller af tijdens de diastole, want de aorta klep zit niet goed dicht Het bloed stroomt dan de ventrikel in. De druk in de ventrikel en het atrium neemt toe als gevolg van de terugstroom uit de aorta De polsdruk neemt ook toe
126
Welk deel van de autonome zenuwstelsel is sneller en meer dominant?
De parasympathicus
127
Wat is preload?
Voorbelasting: de belasting/lengtetoestand voor contractie
128
Wat is afterload?
De belasting na aanvang van de contractie, dus tijdens de contractie
129
Wat gebeurt er met slagvolume bij de toename van preload en contractiliteit?
Slagvolume neemt toe
130
Wat gebeurt er met de slagvolume bij toename van de afterload?
Slagvolume neemt af
131
Wat gebeurt er met de spierlengte, spanning en kracht bij een isotonische contractie?
Spierlengte neemt af Spanning blijft hetzelfde Kracht blijft hetzelfde
132
Wat gebeurt er met de spierlengte, spanning en kracht bij een isometrische contractie?
Spierlengte blijft hetzelfde Spanning neemt toe Kracht neemt toe
133
Wat zijn de drie determinanten van de slagvolume?
Preload Afterload Contractiliteit
134
Kan je meer of minder kracht ontwikkelen bij een grotere voorbelasting? Leg uit.
Meer kracht Spier moet meer verkorten en meer kracht ontwikkelen voor groter gewicht
135
Wat gebeurt er met de slagvolume als het hart meer gevuld wordt?
Hart wordt meer gevuld Spier moet meer worden opgerekt en moet meer bloed rondpompen Slagvolume neemt toe
136
Wat gebeurt er met de slagvolume als de contractiliteit toeneemt?
Slagvolume neemt toe
137
Wat gebeurt er met de krachtsontwikkeling bij een grotere calcium instroom?
Krachtontwikkeling neemt toe
138
Wat bepaalt de lengte-afhankelijke krachtontwikkeling?
Calcium gevoeligheid
139
Wat bepaalt de lengte-onafhankelijke krachtontwikkeling?
Calcium instroom (hoeveelheid calcium)
140
Hoe verandert de belasting van papillairspier tijdens de samentrekking?
- eerst wordt kracht ontwikkeld zonder lengteverandering - dan verandert de belasting niet meer en verandert de lengte
141
Wat gebeurt er met de slagvolume als je de afterload verhoogt?
Slagvolume wordt kleiner
141
Wat gebeurt er met de slagvolume als je de afterload verhoogt?
Slagvolume wordt kleiner
142
Wat gebeurt er met de straal, druk en spanning als de ventrikel tijdens de contractie kleiner wordt?
Straal - kleiner Druk - blijft hoog Spanning - neemt af