Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de functies van de circulatiesysteem?

A

Transport van bloed ten behoeve van:
1. de stofwisseling
2. communicatie tussen delen van het lichaam (hormonen)
3. bij ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe is de vaatwand opgebouwd?

A

Tunica intima
Tunica media
Tunica adventitia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke drie lagen is tunica intima opgebouwd?

A

Endotheelcellen (endotheel)
Subendotheliale laag (gladde spiercellen + vezels)
Lamina elastica interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke lagen is tunica media opgebouwd?

A

Gladde spiercellen
Elastische vezels
Lamina elastica externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zijn de extracellulaire vezels in tunica media afkomstig van?

A

Van gladde spiercellen en dus niet van fibroblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit is tunica adventitia opgebouwd?

A

Bindweefsel, vooral collagene vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In welk laag van het hart beginnen de coronaire arterien?

A

In epicard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden de grote bloedvaten voorzien van bloed?

A

Door vasa vasorum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door welke zenuwen worden de vaten geinnerveerd?

A

Nervi vascularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verschillen de capillairen van de andere soorten bloedvaten?

A

Capillairen hebben alleen de endotheellaag en geen drielagige structuur als de andere bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke drie soorten capillairen zijn er? Waar zijn ze te vinden?

A

Continue (impermeable) - hersenen
Gefenestreerd -darm, nieren, galblaas
Sinusoide- lever, milt, beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe groot is de lumen van venulen in relatie tot vaatwanddikte?

A

Relatief groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is arteriosclerose?

A

Verharding van de vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke twee vormen arteriosclerose zijn er?

A

Excentrisch
Concentrisch (rondom de hele vaatwand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke soorten concentrische arteriosclerose zijn er?

A

Monckebergse media sclerose
Arteriosclerose
-hyperplastisch
-hyaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is aneurysma?

A

Verwijding van de vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de risicofactoren voor aneurysma?

A
  1. atherosclerose
  2. hypertensie
  3. bindweefselziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is dissectie van aorta?

A

Scheur in tunica intima waardoor bloed in de tunica media komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de risicofactoren voor dissectie?

A
  1. Hypertensie
  2. Bindweefselziekten
  3. Tijdens zwangerschap (zeldzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe gaat het verloop van de vaten vanuit het hart?

A

Vanuit het hart
1. Elastische arterien
2. Musculeuze arterien
3. Kleine arterien
4. Arteriolen
5. Capillairen
6.. Postcapillaire venulen
7. Musculeuse venulen
8. Middelgrote en grote venen
Terug bij het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarvoor zijn musculeuze arterien vooral belangrijk?

A

Voor de regulatie van de bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar zorgt de elasticiteit van de arterien voor?

A

Voor opslag van energie tijdens de systole, waardoor het bloeddrukverval tussen systole en diastole wordt verkleind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarvoor dienen de elastische en collagene vezels in de tunica media?

A

Om druk op te vangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke drie typen arterien zijn er?

A

Elastische arterien
Musculeuze arterien
Arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke drie typen arterien zijn er?
Elastische arterien Musculeuze arterien Arteriolen
26
Welke ionen zitten vooral binnen de cel en welke vooral buiten in rust?
Vooral binnen: K Vooral buiten: Na, Ca, Cl
27
Wat is de pH binnen en buiten de cel tijdens de rustpotentiaal?
pH binnen: 7,2 pH buiten: 7,4
28
Wat is rust-membraanpotentiaal?
-50 tot -90 mV
29
Welke soorten passief transport zijn er?
Porien Ionkanalen Carriers
30
Hoe wordt actief transport mogelijk gemaakt?
Door energie-gekoppelde carriers/ionpompen
31
Hoe wordt actief transport direct en indirect gedreven?
Direct: door ATP hydrolyse (primair actief) Indirect: (secundair actief) door: - symport, antiport of uniport
32
Welke drie soorten van primair actief transport door ionpompen zijn er?
- NA/K -ATP-ase in PM (antiport 3Na/2K) - Ca- ATP-ase in PM (antiport 1 Ca/ 1,2 of 3 H) - Ca- ATP-ase in ER (antiport 2 Ca/2 H) van spier (SERCA)
33
Op welke drie manieren kan secundair actief transport verlopen?
Uniport Symport Antiport
34
Welke soorten van secundair actief transport zijn er?
Antiport: - NCX: 3 Na/1Ca over PM - NHE: 1 Na/1 H over PM - ANT: 1 ADP/ 1 ATP over mitochondriale binnenmembraan Symport: - SGTL-2: 1 Na/ 1 glucose over PM
35
Wat is de evenwichtspotentiaal?
De potentiaal waarbij er netto geen transport van een bepaald ion plaatsvindt.
36
Wat is de evenwichtspotentiaal van Na, K, Ca en Cl?
Na: +67 mV K: - 88 mV Ca: + 123 mV Cl: - 89 mV
37
Welke ionen willen graag de cel in en waarom?
Na en Ca, omdat ze ver uit evenwicht zijn (liggen ver van de rustpotentiaal)
38
Hoe wordt de potentiële energie bepaald?
Door de concentratiegradient en potentiaalverschil
39
Wat gebeurt er met een ion wanneer potentiële energie gelijk aan 0 is?
Dan is er evenwicht, geen netto transport van een ion
40
Wat gebeurt er met een ion wanneer potentiële energie groter dan 0 is?
Dan wil een ion naar buiten
41
Wat gebeurt er met een ion wanneer potentiële energie kleiner dan 0 is?
Dan wil een ion naar binnen
42
Hoe wordt de hoeveelheid energie in een iongradient bepaald?
Door de afstand tussen de membraanpotentiaal en de evenwichtspotentiaal
43
Waar ontstaat een actiepotentiaal bij de opening van Na-kanalen?
In zenuw- en spiercel
44
Waar ontstaat een actiepotentiaal bij de opening van Ca-kanalen?
In de pacemakercel
45
Leg de twee conformaties van de Na/K pomp uit.
- E1 - toegang tot het cytosol - K wordt afgegeven - natrium wordt gebonden - fosforylatie van ATP → fosfaatgroep wordt gebonden aan de pomp → conformatie naar E2 - E2 - toegang tot de extracellulaire ruimte - natrium wordt afgegeven - K wordt gebonden - deforsforylering → conformatie naar E1
46
Door welke iongradient wordt de rustmembraanpotentiaal voornamelijk bepaald?
Kalium
47
Wat is het effect van sluiting van K-kanalen?
Depolarisatie
48
Waarvan is de evenwichtspotentiaal afhankelijk?
De ionconcentratie gradiënt
49
Wanneer stromen ionen door een open kanaal de cel in? (welke delta mu?)
Delta mu < 0
50
Hoe is Ca-transport door NCX in rust en in een gedepolariseerde cel?
In rust de cel uit, anders de cel in
51
Wat gebeurt er tijdens de PQRST-onderdelen van een ECG?
P-top: depolarisatie atria QRS-complex: depolarisatie septum en ventrikels T-top: repolarisatie ventrikels
52
Hoe loopt een actiepotentiaal beginnend bij SA-knoop?
SA-knoop -> atrium -> AV-knoop -> purkinje vezels -> ventrikels
53
Tussen welke 3 actiepotentialen wordt er onderscheid gemaakt?
Actiepotentiaal in zenuwcel of skeletspiercel Actiepotentiaal in ventriculaire en atriale hartspiercel Actiepotentiaal in een pacemaker cel
54
Waar hangt de vorm van actiepotentiaal van af?
Van de eigenschappen van ionkanalen die verantwoordelijk zijn voor het doorgeven van de ionen
55
Wat is het verschil tussen de Ca- en Na-kanalen en wat voor invloed heeft dit op de depolarisatie?
Ca-kanalen blijven langer openstaan dan de Na-kanalen Daarom duurt depolarisatie langer in de hartspiercellen dan in de zenuw- of skeletspiercel
56
Hoe is een ionkanaal opgebouwd?
Uit 24 transmembraanhelices Vier keer de 5 helices rondom een S4-helix (voltage-sensor) in het midden
57
Hoe is het S4-helix richten in rust en hoe tijdens depolarisatie? En waarom?
In rust richtig de intracellulaire zijde Tijdens depolarisatie richting extracellulaire zijde S4-helix is positief geladen en zal zich naar het negatief geladen gedeelte richten.
58
In welke richting staan de S4-helices wanneer het kanaal zich opent?
Richting extracellulaire zijde
59
Hoe wordt het ionkanaal gesloten?
Door een los segment dat zich in het kanaal vastzet en de doorgang verhindert
60
Hoe gaat de Na en Ca stroom in de NCX tijdens de depolarisatie en repolarisatie in de ventriculaire hartspiercel?
Depolarisatie: - Na naar buiten - Ca naar binnen Repolarisatie: - Na naar binnen - Ca naar buiten
61
Welke drie soorten pacemaker cellen zijn er?
SA-knoop, AV-knoop en purkinjecellen
62
Wat voor ritme hebben de drie soorten pacemakercellen?
SA-knoop heeft het hoogste ritme Purkinjecellen hebben het laagste ritme
63
Welke soort pacemaker cellen bepaalt de frequentie van de hartslag?
De SA-knoop
64
Hoe ontstaat de automatische activatie van actiepotentialen van de pacemaker cellen?
Door de funny-current (If): Na-kanalen en T-type Ca-kanalen
65
Waar zorgt de parasympaticus (acetylcholine) voor met betrekking tot If, Ik en Ica?
Stimuleert Ik, remt If en Ica Hartfrequentie neemt af
66
Waar zorgt de sympaticus voor met betrekking tot If, Ik en Ica?
Stimuleert If en Ica, remt Ik Hartfrequentie neemt toe
67
Wat gebeurt er met K-concentratie bij hyperkaliemie en hypokaliemie en wat zijn de gevolgen?
Hyperkaliemie - verhoging extracellulair K - spiertetanus/hartritmestoornis/hartstilstand Hypokaliemie - verlaging extracellulair K - spierzwakte/hartritmestoornis
68
Wat gebeurt er met K-concentratie bij hyperkaliemie en hypokaliemie en wat zijn de gevolgen?
Hyperkaliemie - verhoging extracellulair K - spiertetanus/hartritmestoornis/hartstilstand Hypokaliemie - verlaging extracellulair K - spierzwakte/hartritmestoornis
69
Waar zorgt het sluiten van K-kanalen in de beta-cellen in de pancreas voor?
Voor een glucose-gemedieerde insuline afgifte waardoor de Ca-influx stijgt
70
Waar zorgt het openen van K-kanalen in de vasculaire gladde spiercel voor?
EDHF-gemedieerde vasodilatatie, waardoor de Ca-influx daalt
71
Welke instroom is verantwoordelijk voor de langdurige depolarisatie van hartspiercellen?
Calcium instroom
72
Wat is effect van digoxine op de membraanpotentiaal?
Depolarisatie
73
Waarom heeft digoxine nauwelijks effect op Ca-instroom via Ca-kanaal?
Potentiële energie voor Ca-influx blijft groot
74
Wat is het effect van de parasympaticus op de pacemaker actiepotentiaal?
Lagere maximale depolarisatie Minder vaak depolarisatie Minder steile depolarisatie
75
Wat is het effect van de parasympaticus op de pacemaker actiepotentiaal?
Lagere maximale depolarisatie Minder vaak depolarisatie Minder steile depolarisatie
76
Hoe verschillen de actiepotentialen van myocard en geleidingsweefsel?
- Fase 0 (depolarisatie) is sneller/steiler bij geleidingsweefsel - Rustpotentiaal bij geleidingsweefsel is niet stabiel; depolariseert automatisch
77
Wat is de belangrijkste functie van de purkinje vezels?
Snel de prikkels doorgeven
78
Wat gebeurt er met de uitslag als de vector richting de positieve elektrode loopt?
Uitslag wordt positief
79
Wat gebeurt er met de uitslag als de vector loodrecht loopt op de lijn van anode naar kathode (- naar +)?
Geen uitslag
80
Wat gebeurt er met de uitslag als de vector de loodlijn passeert?
De lijn gaat over van positief naar negatief of andersom
81
Wat zijn de eerste drie afleidingen van het ECG?
1. rechter arm - ; linker arm + 2. rechter arm -; linker been + 3. linker arm -; linker been +
82
Wat zijn de drie methoden om de hartas te bepalen?
- grootste en laagste uitslag - geometrische methoden (te moeilijk voor de praktijk) - 2 haakse afleidingen
83
Wat houdt utilisme in?
Je handelt juist als je het grootst mogelijke goed voor de grootste groep mensen realiseert.
84
Hoe is utiliteit vertaalbaar? Wat houdt dat in?
In kosteneffectiviteit. Zoveel mogelijk gezondheidswinst voor zoveel mogelijk patiënten tegen een zo laag mogelijk prijs.
85
Wat is het probleem met utilisme?
De zeldzame ziektes of ziektes die duur zijn worden in principe niet behandeld
86
Bij welke ziektes/behandelingen is utilisme niet rechtvaardig?
Ziekte van Pompe IVF Palliative zorg Langdurige zorg
87
Hoe kun je preventie op basis van utilisme verdedigen?
Met preventie kan je met weinig middelen veel gezondheidswinst realiseren
88
Wat houdt egalitarisme in?
Schaarse middelen moeten ingezet worden om de gelijkheid te bevorderen. Als dit niet haalbaar is dan is ongelijkheid toelaatbaar alleen als deze verdeling in het voordeel van de minst bedeelden werkt.
89
Waaruit bestaan de spiervezels?
myosine en actinefilamenten → sacromeer → myofibril → spiervezel
90
Waaruit bestaan de spiervezels?
myosine en actinefilaamenten → sacromeer → myofibril → spiervezel
91
Hoe zijn hartspiercellen met elkaar verbonden?
Door desmosomen en gap junctions, te zien als intercalair lijnen
92
Waaraan binden Troponine T, C en I?
Troponine T: bindt aan tropomyosine Troponine C: bindt Calcium Troponine I: bindt actine
93
Wat is de functie van nebuline?
Nebuline houdt elk actinefilament vast aan de z-lijn.
94
Wat doet telethonine?
Zorgt ervoor dat titine goed aan de z-schijf zit.
95
Wat is de functie van titine?
Titine maakt een verbinding tussen de z-schijf en de myosine. Die zorgt ervoor dat de spiervezel niet teveel uitrekt; dat er overlapping blijft tussen myosine en actine tijdens relaxatie.
96
Wat is cardiomyopathie?
Ziekte van de hartcytoskelet of van de sarcomeer
97
Waar zitten myosinefilamenten aan vast?
Aan de M-band en de Z-lijn
98
Hoe zijn de spiercellen aan het skelet verbonden?
Via de extracellulaire matrix; sacromeren maken verbinding met de ecm via transmembraaneiwitten (integrines of dystroglycan-complex)
99
Hoe zijn de spiercellen aan het skelet verbonden?
Via de extracellulaire matrix; sacromeren maken verbinding met de ecm via transmembraaneiwitten (integrines of dystroglycan-complex)
100
Hoe zijn de myofibrillen aan de celcortex verbonden?
Via desmines en plectines
101
Waar is celcortex nog aan verbonden?
Aan de transmembraaneiwitten zoals dystrophine
102
Wat gebeurt er bij hypertrofe en gedilateerde cardiomyopathie met de hartwand en de volume?
Hypertrofe cardiomyopathie - hartwand verdikt - volume verkleint Gedilateerde cardiomyopathie - hartwand verdund - volume vergroot
103
Hoe komt de crossbridge cycle tot stand?
- Calcium bindt aan troponine C - troponine C gaat een conformatie aan - troponine C trekt de tropomyosine complex omhoog - er komen bindingsplekje vrij voor myosinekopjes
104
Op welke manieren wordt calcium afgegeven?
1. Door depolarisatie - depolarisatie -> calcium kanalen gaan open - calcium stroomt vanuit de T-tubuli de cel in - calcium bindt aan ryanodinereceptor - calcium stroomt vanuit het SR 2. Door NCX - calcium komt vrij vanuit de T-tubuli
105
Op welke manieren wordt calcium weer de cel ingepompt?
1. Door pompen 2. Door NCX
106
Wat is elektromechanische koppeling?
Dit is het proces waarbij elektrische activatie van de membraan een toename in Ca-concentratie induceert die contractie induceert. Dus: elektrische activatie van de membraan -> toename Ca-concentratie -> contractie
107
Wat is het verschil tussen de T-tubuli in skeletspiercellen en hartspiercellen?
T-tubuli in skeletspiercellen zit fysiek verbonden aan ryanodinereceptoren en in hartspiercellen niet. Daarom wordt calcium sneller vrijgemaakt vanuit het SR in skeletspiercellen dan in de hartspiercellen.
108
Wat zijn de verschillen tussen de skeletspier en hartspier?
Skeletspier - RyR1 receptor - directe LCC-RyR koppeling - weinig Ca-transport door LCC - bulk Ca komt uit SR - geen rol NCX Hartspier - RyR2 receptor - geen fysieke LCC-RyR koppeling - veel Ca-transport door LCC - deel Ca komt van extracellulair - versterkende rol NCX
109
Wat doet dobutamine?
Remt cAMP afbraak (beta adrenerge agonist, PDE remmers)
110
Wat zijn de gevolgen van een hoger cAMP bij de hartspier?
Zowel contractie als relaxatie, omdat die met elkaar in balans zijn
111
Welk invloed heeft digitalis op de Na/K pomp?
Digitalis remt Na/K pomp. NCX gestimuleerd voor influx van calcium. NCX geremd voor de efflux van calcium.
112
Waarom werkt digitalis op hartspier en niet op skeletspier?
Digitalis heeft invloed op NCX, maar NCX heeft weinig invloed op skeletspier.
113
Welk receptor regelt de contractiekracht en relaxatiesnelheid in de hartspier?
Beta-adrenerge receptor
114
Wat is de uitgangspunt van fysiologie?
Constant milieu interieur
115
Wat houdt de humorenleer in?
Er zijn 4 sappen die het lichaam in stand houden: slijm, bloed, zwarte gal en gele gal.
116
Welke factoren hebben invloed op de lichaamstoestand volgens de humorenleer?
Lichaamsvocht Elementen (lucht, vuur, aarde, water) Seizoenen Kwaliteiten (vochtig/droog; warm/koud)
117
Wat houdt de Galeense fysiologie van het bloed in?
Bloed werd: - in lever geproduceerd - in schommelende beweging door het lichaam - gaat in de periferie te gronde
118
Door welke 3 levenskrachten is bloed verrijkt volgens vitalisme?
Lever - spiritus Naturalis (pneuma physicon) Hart - spiritus vitalis (pneuma zoticon) Hersenen - spiritus animaties (pneuma psychicon)
119
Welke invloeden zijn er op de lichaamstoestand volgens de humoraal-pathologie?
1. Res naturales: natuurlijke zaken (lichaamsvochten, elementen, lichaamsdelen, lichaamsfuncties) 2. Res contra-naturales: tegennatuurlijke zaken (pathologische, afwijkende verschijnselen) 3. Res non-naturales: niet-natuurlijke zaken (lucht, beweging, uitscheiding, eten, drinken)
120
Wat valt onder res non-naturales?
1. luchten, wateren, plaatsen 2. beweging/rust 3. slapen/waken 4. uitscheiding/afscheiding 5. gemoedsaandoeningen (passies) 6. eten en drinken
121
Wat is het idee van res non-naturales?
Balans en dus gezondheid kan worden bevorderd/hersteld door de 6 zaken van res non-naturales op evenwichtige manier te reguleren of managen.
122
Hoe wordt het idee van res non-naturales in de praktijk toegepast?
Door allerlei vormen van leefstijladviezen en leefregels voor lang en gezond leven op te stellen
123
Wat is de kern van 'airs, waters, places'-traditie?
Nadruk op het lichaam die altijd in proces is, altijd in omgang met de omgeving is die het onderhoudt en dreigt.
124
Door welke invloeden is mechanisme belangrijker geworden tijdens de wetenschappelijke revolutie?
- opleving van anatomie - opkomst van empirische traditie - opkomst van mechanistisch denken - opkomst van specificiteitsdenken - opkomst van de fysiologie
125
Door welke 2 pijlers is moderne natuurwetenschap belangrijk geworden?
1. Empirisme en experiment 2. Rationalisme en wiskunde
126
Welke twee veranderingen zijn de gevolg van de wetenschappelijke revolutie?
Nieuwe filosofische kennis onder geneeskunde Nieuwe empirische methoden en mechanistische theorien, tegen Galenus
127
Wat houdt micro-determinisme in?
Uitgangspunt is constant milieu interieur Materialistisch/mechanistisch denken Specificiteitsdenken
128
Hoe zit de westerse medische traditie in elkaar?
- specificiteitsdenken - dominantie van mechanistisch deken - meten is weren - dominantie voor behandelen (invasief behandelen) - scheiding milieu interieur en exterieur (reductionistisch ipv holistisch)
129
Welke twee soorten fouten kent een diagnostische test?
Fout-negatieve: patiënt heeft de ziekte, maar de test geeft een negatieve uitslag Fout-positieve: patiënt heeft de ziekte niet, maar de test geeft een positieve uitslag
130
Wat is sensitiviteit?
Sensitiviteit is het percentage terecht positieve testuitslagen onder de zieke personen. De kans dat de test een positieve uitslag geeft bij de mensen die de aandoening wel hebben.
131
Wat is specificiteit?
Specificiteit is het percentage terecht negatieve testuitslagen onder de niet-zieke personen.
132
Wat voor specificiteit en sensitiviteit heeft een perfecte test?
100%
133
Wat is een Likelihood Ratio (LR)?
De verhouding van: - een deel mensen met positieve uitslag die ziek zijn - een deel mensen met positieve uitslag die niet ziek zijn
134
Bij welke LR is een test non-informatief en bij welke LR is een test informatief?
LR=1 - non-informatief LR>1 - informatief
135
Hoe bereken je LR voor positieve test?
Sensitiviteit/(1-specificiteit)
136
Hoe bereken je LR voor negatieve test?
(1-sensitiviteit)/specificiteit
137
Welke drie termen zijn belangrijk bij preventieve medicatie?
- risk/benefit ratio - harde uitkomstmaat - number needed to treat
138
Welke instantie gaat over vergoeding van geneesmiddelen?
ZIN
139
Waar moet je bijwerkingen van een medicijn melden?
Bij LAREB
139
Waar moet je bijwerkingen van een medicijn melden?
Bij LAREB
140
Waarom zie je geen signaal van de depolarisatiegolf door de SA knoop, de AV knoop en de bundel van His?
Signaal is te klein, omdat er te weinig cellen die bijdragen aan de depolarisatie
141
Wat kan een afwijkende hartas veroorzaken?
Fysieke draaiing van het hart Hypertrofie Infarct Geleidingsproblemen
142
Hoe zit een afleiding met de hoogste piek in vergelijking tot de hartas?
Parallel aan de hartas
143
Hoe zit een afleiding met de diepste dal in vergelijking tot de hartas?
Tegengesteld aan de hartas
144
Welk type ionkanalen is vooral verantwoordelijk voor de repolarisatie van de ventriculaire hartspiercel?
Spanningsgevoelige K-kanalen
145
Welke rol speelt adrenaline in hartfunctie?
- verhoogt hartfrequentie - versterkt contractiekracht - verkort relaxatietijd