week 2 PD.5 patiënt met het antifosfolipidensyndroom Flashcards
wat zijn antifosfolipiden antistoffen (APLA)?
antistoffen gericht tegen bèta-2-glycoproteïne I en andere stollingsfactoren (ze zijn niet specifiek); ze vallen de fosfolipiden die normaal voor trombose zorgen aan
wat is de lupus anticoagulans test?
een test met een verlenging van de aPTT (stollingstijd) die niet kan worden gecorrigeerd met normaal plasma (tekort aan stollingsfactor wordt uitgesloten aangezien dit normaal wordt opgelost door plasma toe te voegen)
functie bèta-2-glycoproteïne I
induceren van activatie van trombocyten en activatie van fosfolipiden in endotheel
voorbeeld van een antistof tegen bèta-2-glycoproteïne I
apolipoproteïne H (apo-H)
wat zijn livedo reticularis
cyanotische kringen op de huid die grillig zijn
wat is het kenmerk bij de ziekte SLE?
HUID: overgevoeligheid voor zonlicht en BM-fluorescentie in de huid
wat is het kenmerk bij het syndroom van Sjögren?
EXOCRIENE KLIEREN: aantasting exocriene klieren; droge ogen en mond
wat is het kenmerk bij sclerodermie?
HUID: toename van collageen in de huid
wat is het kenmerk bij de ziekte reumatoïde artritis
GEWRICHTEN: erosies in de gewrichten: daarom onderscheid met SLE en syndroom van Sjögren
bij welke patiënten wordt een fout-positieve luesserologie gezien?
patiënten met chronische infecties en SLE; door auto-antistoffen tegen cardiolipine (dubbele fosfolipide)
in de staart van welke bacterie liggen ook fosfolipiden?
treponema pallidum
welke testen worden gedaan voor aantonen APLA?
- lupus anticoagulans test
- anticardiolipine antistoffen
- antistoffen tegen bèta-2-glycoproteïne-I = apolipoproteïne H (apo-H)