week 16 Flashcards

1
Q

verdovende middelen

A

Alcohol, GHB, Heroïne, Methadon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stimulerende middelen

A

tabak, speed, cocaïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarneming veranderende middelen

A

cannabis, lachgas, XTC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gevolg verdovende middelen

A

↓ HF, ↓ ademhaling, ↓ temp, ↓ pupil grootte, ↓ reflexen, ↓ spierspanning, verwardheid en desoriëntatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gevolg stimulerende middelen

A

↑ HF, hartkloppingen, ↑ ademhaling, ↑ temp, ↑ pupil, ↑ spierspanning, ↑ gevoeligheid, ↓ spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gevolg waarneming veranderende middelen

A

Droge mond en keel, slikstoornis, coördinatiestoornissen, desoriëntatie, Derealisatie, depersonalisatie Wanen en hallucinaties Afwisselend, beweeglijk / stram, overschatting van eigen vermogens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar opletten bij stimulerende middelen

A

uitdroging!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

snelste drugs reactie is via

A

inhalatie (daarna injectie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

behandeling verslaving

A
  • In principe ‘Stepped Care’
  • Ambulant : modules gebaseerd op cognitieve gedragstherapie
  • Klinisch jeugd: Vossenloo Eelde
  • Klinisch volwassenen : Bolsterburen Heerenveen, Vossenloo Eelde, De Borg Eelde, IMC Beilen
  • Basis GGZ en specialistische GGZ
  • FACT
  • Forensische zorg
  • Verwijzing via huisarts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

effect alcohol

A

verdoven en ontremmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

risico’s alcohol

A

hersenbeschadiging, alcholvergiftiging, bewusteloosheid, black-out, ademhalingsstilstand, relatie met angsten, depressie, burn-outklachten, relatie met kanker, verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GHB effecten

A

euforie, ontspanning, ontremming (seksuele ontremming, meer praten), verminderd katerig gevoel van XTC en speed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

risico’s GHB

A

brandwonden mond/slokdarm, moeilijk te doseren, kan levensgevaarlijk zijn i.c.m. alcohol, sterk verslavend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

heroïne effecten

A

verdovend en ontspannend, intens geluksgevoel (flash)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

risico’s heroïne

A

overdosis, infecties, verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

methadon

A
  • Is, net als heroïne en morfine, een opiaat met dezelfde eigenschappen en chemische structuur
  • Het kan als vervangingsmiddel van heroïne gebruikt worden
  • Het is zuiver, betrouwbaar en goed doseerbaar
  • Effecten:
  • Geen flash
  • Werkingsduur van 24 tot 32 uur
  • Het geeft de mogelijkheid tot afbouw (wel met de nodige ontwenningsverschijnselen)
  • Bij de overgang van heroïne naar methadon komt de potentie en menstruatie vaak terug
  • Risico’s:
  • Net zo verslavend als heroïne
  • Een overdosis is mogelijk, zeker wanneer het gecombineerd wordt met andere middelen
  • 2 tot 3 dagen na het staken of minderen van methadongebruik beginnen onthoudingsverschijnselen.
  • Deze verschijnselen zijn het hevigst na 6 dagen en verdwijnen zeer geleidelijk vanaf de tiende dag.
  • Ter voorkoming van een terugval kan Naltrexon (Narolex) worden voorgeschreven, dit middel vermindert de zucht naar opiaten. Naltrexon kan gegeven worden als er geen opiaten meer in het lichaam aanwezig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tabak effecten

A

stimulerend en ontspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

tabak risico’s

A

vermoeidheid, hoofdpijn, kans op long-, hart- en vaatziekten, kankerverwekkend, verslaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

speed effecten

A

stimulerend, stelt vermoeidheid, eetlustremmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

speeds risico’s

A

angst, achterdocht, agressie, psychose, hart- en vaatproblemen, oververhitting, uitputting, hersenschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

effecten cocaïne

A

oppeppend en zelfverzekerd gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cocaïne risico’s

A

vaak versneden, paranoia, schade lichaam, sterke afhankelijkheid, zware lichamelijke belasting, hart- en vaatproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ketamine effecten

A

bewustzijnsveranderend, scheiding lichaam en geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ketamine risico’s

A

bad trip, misselijkheid, braken, ademhalings-stoornissen, spierverstijving of verlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
XTC/MDMA effecten
gevoel van intimiteit, stimulerend, zorgeloos gevoel
26
XTC/MDMA risico's
oververhitting, uitdroging, watervergiftiging, depressie, angst, psychose, uitputting, hersenbeschadiging
27
2 CB effecten
euforiserend en hallucinogeen
28
2 CB risico's
bad trip, psychose, achterdocht/negatieve gedachten, effecten heftiger dan verwacht / overdosering
29
LSD effecten en risico's
hallucinogeen risico's: bad trip, misselijkheid, flashbacks
30
cannabis effecten
waarnemingsveranderend en ontspanning
31
cannabis risico's
concentratie problemen, paniek, angst, schadelijk voor luchtwegen, desinteresse, versterking psychische klachten, verslaving
32
lachgas effecten
ontspaninning en euforisch gevoel
33
lachgas risico's
hersenbeschadiging bewusteloosheid, black-outs, ademhalingsstilstand
34
cocaine en amfetamine (neurotransmitter en plaats)
dopamine en serotonine nucleus accumbens en amygdala
35
opiaten (neurotransmitter en plaats)
dopamine en opioïde peptides ventrale tegmentale area en nucleus accumbens
36
nicotine (neurotransmitter en plaats)
dopamine en opioïde peptides ventrale tegmentale area en nuceus accumbens en amygdala
37
THC (neurotransmitters en plaats)
dopamine en opioïde peptides ventrale tegmentale area
38
alcohol (neurotransmitter en plaats)
dopamine, opioïde peptides, serotonine, GABA en glutamaat ventrale tegmentale area, nucleus accumbens en amygdala
39
nigrostriatale pathways
gewoontes, motorische controle
40
mesolimbische pathway
beloningsysteem
41
verslavende drugs triggeren de vrijlating van dopamine in de ............
nucleus accumbens (= ventrale striatum)
42
neuronale verandering bij verslaving
1. Alle (natuurlijke) versterkers veroorzaken de vrijgave van dopamine in de nucleus accumbens. 2. Verslavende drugs (en gedragingen) vergroten de sterkte van de exciterende synapsen op dopaminerge neuronen in de VTA: sensibilisatie → verhoogde activatie in de regio's die input ontvangen van de VTA → activatie van het dorsale striatum. 3. Functionele beeldvormingstudies bij mensen tonen aan dat verslaving het dorsale striatum betreft.
43
rol van dorsale striatum in verslaving
1. De potentiële verslaafde ervaart de plezierige effecten van de drug, wat het gedrag versterkt dat ervoor zorgt dat de drug naar de hersenen wordt gebracht 2. deze gedragingen worden automatisch of gewoontegedrag, en wordt de drang om ze uit te voeren moeilijk te weerstaan. 3. De vroege versterkende effecten die plaatsvinden in het ventrale striatum (in de NAC) moedigen druggebruikgedrag aan, maar de veranderingen die ervoor zorgen dat het gedrag gewoonte wordt, betreffen het dorsale striatum. 4. Belangrijke rol -> dorsale striatum -> vestigen van automatische gedragingen, of gewoonten. 5. De vrijgave van dopamine in de NAC leidt tot de verwerving van een drugverslaving, maar veranderingen in het dorsale striatum zijn verantwoordelijk voor het vestigen van de druggebruikgewoonte. 6. Bij verslaafde individuen wordt dopamine vrijgegeven in het dorsale striatum—niet door de drug zelf, maar door stimuli die geassocieerd zijn met het verkrijgen en gebruiken van de drug
44
functionele tolerantie =
* Verminderde responsiviteit op de werkplek, minder receptoren, verminderde efficiëntie van binding aan receptoren, receptoren zijn minder responsief.
45
gok verslaving
100% voorspelling, verschuiving naar CS (geconditioneerde stimulus) Onzekere beloning leidt tot de hoogste DA-respons 0% voorspelling, alleen DA bij beloning
46
response cost =
operant gedrag dat gevolgd wordt door een beëindiging van een positieve stimulus, zal steeds minder vaak worden vertoond. het is een vorm van straf geven.
47
positieve bekrachtiging =
opererant gedrag dat zorgt voor een positieve stimulus wordt vaker vertoond
48
negatieve bekrachtiging =
operant gedrag dat zorgt voor het wegnemen van een negatieve stimulus wordt vaker vertoont
49
extinctie in operante conditionering
operant gedrag dat niet meer gevolgd wordt door een bekrachtiging, zal steeds minder vaak vertoond worden
50
intermitterende bekrachtiging =
niet na elk operant gedrag is een bekrachtiger. vb. iemand die elke week gaat vissen vangt niet altijd een vis, maar de keren dat het wel lukt stimuleerd hem om elke week te blijven vissen
51
GHB ontwenning
via GABA systeem (ook benzo's) -> gevaarlijkste ontwenning
52
hoe herkennen bij GHB of het om intoxicatie of ontwenning gaat
droge handen = intoxicatie zweet = ontwenning
53
wat is nummer 1 risico factor voor verslaving
genetisch factoren
54
wat zorgt voor moeilijkere behandeling (ivm verslaving)
jong starten met gebruiken want dan is het beloningssysteem verstoord
55
attential bias in context van verslaving
verstoorde aandacht -> snel aan middel denken
56
cue exposure ivm verslaving
therapeutisch herhaaldelijk blootgesteld aan drugsgerelateerde prikkels zonder toegang tot de drugs
57
wat voor effect heeft cocaïne op dopaminerge effect
indirect effect remt heropname
58
wat voor effect heeft heroïne en nicotine op dopaminerge effect
direct effect stimuleren dopamine afgave
59
het effect van ventrale straitum in drugs gebruik
zorgt voor dat iemand meer drugs wil nemen
60
het effect van het dorsale striatum in drugs gebruik
nemen van drugs wordt een gewoonte/automatisme
61
waar of niet waar: hoe sneller de drug werkt, hoe verslavender het is
waar
62
wat is de reden dat oud verslaafde een gevoelig zijn voor terugval
prefrontale cortex is kleiner
63
alcoholist plots verward, spierzwakte en motorisch slecht. wat nu doen?
direct thiamine geven tegen vitB1 deficiëntie (want wernicke)