tentamenvragen Flashcards

1
Q

wat is de meest effectieve behandeling voor PTSD

A

CGT is voorkeursbehandeling

als dit niet goed werkt of comborbide depressie van SSRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

A 25-year-old woman sees her GP. One month ago, the GP prescribed an antipsychotic (haloperidol,
2 mg) because she had auditory hallucinations with paranoid delusions. Since then the voices have
become quiet, she no longer has delusions and she feels less anxious. Although she is happy with
this result, for the past week she has felt downcast and tired. When questioned, she says that she is
bothered by flattened emotions and finds it difficult to experience pleasure now that the anxiety has
receded into the background.
These new symptoms can best be explained as:
o (a) side effects of the medication, which means the dose must be reduced
o (b) lingering psychotic symptoms, which means the dose must be increased

A

o (a) side effects of the medication, which means the dose must be reduced

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het medische model van ziekte reduceert verslaving tot een probleem van individuen en hun biologie en houdt geen rekening met de interindividuele aspecten – de sociale en culturele dimensies – van verslaving.
Deze stelling is:
o (a) correct
o (b) onjuist

A

correct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Statement: Schizophrenic patients who have had psychotic symptoms in early adolescence have a
better prognosis because of this experience than schizophrenic patients who have not had psychotic
symptoms in early adolescence.
This statement is:
o (a) correct
o (b) incorrect

A

incorrect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Which of the following addictions has the lowest chance of spontaneous recovery?
(a) alcohol addiction
(b) cannabis addiction
(c) gambling addiction
(d) nicotine addiction

A

nicotine addictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rol amygdala in verslaving

A

Functie in verslaving: De amygdala speelt een sleutelrol bij het verwerken van emoties zoals angst, stress en beloning. Bij verslaving is de amygdala betrokken bij:
- Het conditioneren van cues (bijvoorbeeld het associëren van een bepaalde plek of situatie met het gebruik van een middel).
- Het triggeren van cravings door emotioneel geladen herinneringen.
- Het versterken van negatieve emoties tijdens onthouding, wat het gebruik van middelen kan stimuleren om stress te verlichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rol van hippocampus bij verslaving

A

Functie in verslaving: De hippocampus is verantwoordelijk voor het opslaan van contextuele en episodische herinneringen. Bij verslaving draagt de hippocampus bij aan:
- Het onthouden van omgevingen, situaties of triggers die geassocieerd worden met het gebruik van middelen.
- Het versterken van gedragspatronen door associaties met beloningen.
- Het opnieuw activeren van herinneringen aan positieve ervaringen met middelen, wat cravings versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

rol van nucleus accumbens in verslaving

A

Functie in verslaving: De nucleus accumbens is onderdeel van het beloningssysteem in de hersenen. Het speelt een cruciale rol bij:
- De vrijgave van dopamine, die gevoelens van plezier en euforie veroorzaakt bij middelgebruik.
- Het versterken van gedragingen door beloning, wat leidt tot herhaald gebruik van middelen.
- Het ontwikkelen van tolerantie: na verloop van tijd wordt meer van het middel nodig om dezelfde mate van dopaminevrijgave en plezier te ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rol van prefrontale cortex in verslaving

A

Functie in verslaving: De prefrontale cortex is verantwoordelijk voor hogere cognitieve functies, zoals impulscontrole, beslissingen nemen en het reguleren van gedrag. Bij verslaving is de prefrontale cortex betrokken bij:
- Verminderde impulscontrole en een verhoogde neiging tot risicovol gedrag.
- Problemen met het onderdrukken van cravings, zelfs wanneer de persoon de negatieve gevolgen van gebruik begrijpt.
- Het niet kunnen reguleren van emotionele reacties die cravings versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A doctor treating a 23-year-old female patient with bipolar II disorder is looking for a maintenance
treatment aimed at preventing depression.
Which of the following drugs is most suitable for this purpose?
(a) carbamazepine
(b) lamotrigine
(c) valproic acid

A

Lamotrigine:
Lamotrigine is bewezen effectief in het voorkomen van depressieve episodes, wat vaak het belangrijkste probleem is bij bipolaire II-stoornis (waarbij depressieve episodes prominenter zijn dan manische of hypomane episodes).
- Het heeft een mild bijwerkingenprofiel en is specifiek goedgekeurd voor de onderhoudsbehandeling van bipolaire stoornis, met een focus op depressieve fasen.
- Het is minder effectief bij het voorkomen van manische episodes, maar dat is minder belangrijk bij bipolaire II-stoornis, waarin hypomanie meestal mild verloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

extinctie

A

Extinctie is het proces waarbij een aangeleerde respons (zoals angst) geleidelijk verdwijnt wanneer de geconditioneerde stimulus (zoals donker) herhaaldelijk wordt aangeboden zonder de onaangename ervaring (zoals aangevallen worden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

klassieke conditionering

A

Klassieke conditionering treedt op wanneer een neutrale stimulus (bijvoorbeeld het donker) wordt geassocieerd met een onaangename gebeurtenis (zoals de aanval). Na herhaalde associatie veroorzaakt de neutrale stimulus (donker) een angstreactie, zelfs zonder dat de gebeurtenis plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Unconditioned stimulus inflation

A

Dit verwijst naar een toename van de kracht van een geconditioneerde angstreactie doordat de onaangename stimulus (bijvoorbeeld de aanval) in herinnering nog ernstiger wordt ervaren dan deze daadwerkelijk was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

backward reasoning

A

Backward reasoning is een denkproces waarbij een conclusie wordt getrokken op basis van eerdere gebeurtenissen, vaak in omgekeerde volgorde. Het heeft geen directe relatie met angstconditionering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(Case continued) The patient does not dare to move the shoulder for fear of provoking pain. Initially,
however, refraining from moving the shoulder would indeed have alleviated the pain.
This is an example of:
(a) positive reinforcement
(b) negative reinforcement
(c) positive punishment
(d) negative punishment

A

(b) negative reinforcement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Police officers patrolling in the city centre notice the behaviour of a 30-year-old woman. She says that she does not trust the police and that there will be consequences if they do not leave her alone. A normal conversation is impossible and the officers cannot quite follow what she is saying. She seems unable to stand still and constantly moves to and fro. The officers suspect the woman to be intoxicated.
Which of the following substances will the woman most likely have taken?
(a) cocaine
(b) ecstasy
(c) GHB
(d) heroin

A

cocaïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

methadon bij heroine verslaving (en andere opioide)

A

Methadon is een synthetisch opioïde dat wordt gebruikt als vervangende therapie bij heroïneverslaving en om ontwenningsverschijnselen te beheersen.

Werking:
- Methadon is een volledige opioïde agonist, wat betekent dat het dezelfde receptoren in de hersenen (mu-opioïdreceptoren) activeert als heroïne, maar in een veel gecontroleerdere en langdurigere manier.
- Het voorkomt ontwenningsverschijnselen en vermindert hunkering naar heroïne, zonder dezelfde intense euforie te veroorzaken.
- Methadon heeft een lange werkingsduur (24-36 uur), wat het mogelijk maakt om het eenmaal per dag in te nemen.

toepassingen:
- afbouw en afkicken
- onderhoudsbehandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

naloxon bij heroine verslaving (en andere opioide)

A

Naloxon is een medicijn dat wordt gebruikt als een noodbehandeling bij een overdosis opioïden, zoals heroïne.

Werking:
- Naloxon is een opioïde antagonist, wat betekent dat het de opioïde receptoren blokkeert en opioïden zoals heroïne of methadon van deze receptoren verdrijft.
- Het werkt snel (binnen enkele minuten) en kan de levensbedreigende effecten van een overdosis, zoals ademhalingsdepressie, omkeren.

Toepassingen
- Behandeling van een overdosis:
Naloxon wordt vaak toegediend via injectie (intramusculair of intraveneus) of als neusspray (bijvoorbeeld Narcan).
- Het werkt om ademhalingsproblemen en bewusteloosheid door een overdosis te herstellen.

Preventieprogramma’s:
Naloxon wordt vaak verspreid onder gebruikers en hulpverleners als onderdeel van preventieve maatregelen tegen overdosis.

Voordelen
- Redt levens door snel te handelen bij een overdosis.
- Het heeft geen misbruikpotentieel, omdat het geen euforie veroorzaakt en alleen
werkt in aanwezigheid van opioïden.

Let op
Naloxon heeft een korte werkingsduur (30-90 minuten) en het effect kan afnemen voordat de opioïde volledig uit het lichaam is. Meerdere doses kunnen nodig zijn bij langdurig werkende opioïden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In de jaren 1990 begonnen wetenschappers verslaving steeds meer te conceptualiseren als een chronisch terugkerende hersenziekte.
Vanuit een historisch perspectief beschouwd, welke van de volgende uitspraken over deze notie is correct?

(a) de conceptualisering van verslaving als een hersenziekte stimuleerde ontwikkelingen in de verslavingszorg van ‘harm reduction’ naar ‘abstinentie’
(b) het nadeel van de toegenomen populariteit van de notie van verslaving als een hersenziekte was dat sociale en culturele aspecten van verslaving onderbelicht werden in de analyse van en voorgestelde oplossingen voor het heroïneprobleem
(c) heroïnegebruikers werden steeds meer gezien als ‘patiënten’ in plaats van ‘verliezers’
(d) pas nadat verslaving werd beschouwd als een hersenziekte, werd het mogelijk om de aantrekkingskracht van verslavende stoffen op jongeren te verklaren, omdat dit nu werd toegeschreven aan de vatbaarheid van het adolescentenbrein voor verslaving

A

(b) het nadeel van de toegenomen populariteit van de notie van verslaving als een hersenziekte was dat sociale en culturele aspecten van verslaving onderbelicht werden in de analyse van en voorgestelde oplossingen voor het heroïneprobleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

minst fysieke afhankelijkheid?
a. alcohol
b. benzodiazepines
c. cannabis
d. cocaine

A

c. cannabis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de meest voorkomende extrapiramidale bijwerking

A

parkinsonian effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verlaagt debriefing na stressvolle gebeurtenissen de kan op PTSD

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Patiënt ziet altijd plaatjes tijdens het druk maken –>hoort bij?

A

OCD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

volgens NHG standaard is de eerste stap in winter depressie ……..

A

psychoeducatie en daarna lichttherapoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
psychomotore agitatie =
toestand van verhoogde fysieke onrust en oncontroleerbare bewegingen (zoals friemelen, plukken etc) kan voorkomen bij depressie
26
behandeling bij matig-ernstig eerste depressie medicamenteus
SSRI
27
wanneer moet bij postpartum depressie een psychiator worden ingeschakeld
als er psychotische symptomen ontstaan
28
wat is de geschatte bijdrage erfelijkheid aan ontwikkeling van een paniekstoornis
35-50%
29
meestal komen angststoornissen meer voor bij vrouwen. welke komt evenveel bij vrouwen en mannen voor?
sociale angst stoornis
30
wat heeft de hoogste life time prevalentie? OCD paniekstoornis PTSD specifieke fobie
specifieke fobie
31
is uitvragen van suïdicidale gedachten uitvragen een geoie manier om ernst van depressie uit te vragen volgens NHG standaard
ja
32
melacholie =
ernstige vorm van depressie
33
patiënt krijgt naast andere behandeling een SSRI voor ernstige depressie dit werkt goed en nu?
SSRI minstens 6 maanden doorslikken
34
wanneer zijn vrouwen het meest likely om eerste symptomen van bipolaire stoornis te ervaren
post partum
35
is een grootsheidswaan vaak stemmingscongruent
ja
36
wat is het kindling effect
hoe vaker depressieve episoden, hoe kleine het stressfull event hoeft te zijn om een nieuwe episode te triggeren
37
wat is de best passende psychotherapie voor moeders postpartum depressie
interpersonal psychotherapie zodat ze aan hun nieuwe rol als moeder kunnen wennen
38
wat is de eerste keuze medicatie voor angststoornissen
SSRI
39
active avoidance behavior =
gedrag waarbij iemand actief stappen onderneemt om gevreesde situaties te vermijden
40
cognitieve avoidance behavior =
vermijden door gedachten te onderdrukken of te vermijden om negatieve gevoelens of angst te verminderen
41
interoceptieve avoidance behavior =
vermijden van interne lichamelijke sensaties die geassocieerd worden met angst en paniek zoals verhoogde hartslag of ademhaling
42
passieve avoidance behaviour =
totaal wegblijven of niet deelnemen
43
cyclothymic disorder=
stoornis met frequent afwisselende perioden waarbij nooit een volledige depressie of manie optreedt
44
welke waarde wil je dat een lititum spiegel is voor een vrouw van 36 j met bipolair-I stoornis
0.6-0.8 mmol/L
45
valt morfodysfore stoornis onder OCD en gerelateerde aandoeningen
ja door het herhalende gedrag (spiegel kijken, verglijken met anderen)
46
hoeveel vaker komen angststoornissen voor bij vrouwen dan bij mannen
2x zoveel bij vrouwen
47
wanneer verwijs je iemand met een gegeneraliseerde angststoornis door naar een specialist (vanaf een HA)
na 2 maanden behandeling geen resultaat
48
DSM belangrijkste criteria voor depressieve stoornis
sombere stemming OF verlies intresse
49
behandeling van manische episode
antidepressiva STOPPEN acute manie behandeling hangt af van ernst ernstig: antipsychoticum (evt + stemmingstabilisator zoals lithium of valproïnezuur) minder ernstig: alleen stemmingstabilisator ingeval van slaapproblemen of ernstige onrust -> tijdelijk een benzodiazepine toevoegen
50
disulfiram
inhibeert het enzym acetaldehyde dehydrogenase -> kater effect wat ontmoedigd om te drinken
51
acamprosaat
vermindert verlangen naar alcohol door in te werken op het glutamaat- en GABA- systeem in de hersenen
52
nalmefeen
opioïde receptorantagonist -> vermindert de belonende effecten van alcohol door in te werken op het opioïde systeem
53
topiramaat
anticosulvisum -> off-label gebruikt bij alcohol verslaving -> glutamaat systeem remmen of GABA systeem te versterken
54
wat target gamma-aminobutyric acid (GABA) receptoren
benzodiazepines
55
in DSM4 hebben ontwenningsverschijnselen een onderdeel in de criteria van
alcohol dependency syndrome
56
bij medicatie dat zorgt voor directe misselijkheid na alcohol drinken werkt in op?
klassieke conditionering
57
bij welke drugs komt onttrekkingssyndroom niet veel voor
cannabis
58
bij wie is risico op schizofrenie ontwikkelen hoger? opgroeien in stad of platteland
urban
59
dysthyme stoornis =
ookwel persisterende depressieve stoornis langdurige, milde maar chronsiche depresssie -> eerste stap in behandeling naast psychoeducatie is short-term psychologische behandeling
60
wat zorgde voor ontwikkelingen in de verslavingszorg van abstinentie naar harm reduction
conceptualisering van verslaving als hersenziekte
61
waarbij krijg je heel snel tolerantie
opioïden
62
bij wie is risico op verslaving op jonge leeftijd het grootst
ADHD
63
wat is de grootste risicofactor voor adolescent substantie expirimentatie
ouders met substantie gebruik
64
wat moet je doen als een patiënt die antipsychotica neemt catatonie verschijnselen vertoont
dosis verlagen
65
schizoaffectieve stoornis =
psychotische aandoening met een co-excisting stemmingstoornis tegelijkertijd
66
wanneer wordt max antipsychotische effect bij antupsychotica bereikt
na 3 weken
67
hoeveel procent van de patiënten met een unipolaire depressieve stoornis ontwikkelen ooit in het leven manie/hypomanie -> bipolair
10-15%
68
hoe groot is de kans dat je nog een keer een depressieve episode krijgt als je er ooit eentje hebt doorgemaakt
35-65% krijgt nog een keer een depressieve episode
69
bij welke stoornis is de angst om gek te worden of dood te gaan vooral aanwezig
paniekstooornis
70
betrekkingswaan (delusion of reference) =
type wannen waarbij een persoon denkt dat alles op hen slaat of voor hen bedoeld is
71
welke cerebrale regio is het meeste betrokken bij het beloningsysteem bij verslaving
nucleus accumbens
72
flat affect =
sterk verminderde emotionele expressie
73
elke keer buikpijn krijgen als je ergens heen gaat omdat je een slechte associatie hebt met die plek is een voorbeeld van
klassieke conditionering
74
wat is het gevolg neurobiologisch als iemand vaak cocaïne doet
de band tussen dopamine en striatum receptoren wordt zwakker
75
wat geef je iemand op de spoed met heroïne overdosis
naloxone
76
factoren die suicide voorspellen na opzettelijke zelfbeschadiging
alcoholisme, antisociale persoonlijkheidstoornis, werkeloosheid
77
wat is de meest voorkomende symptoom van opioide onttrekkingssyndroom
craving
78
hele kleine puppillen hoort bij?
opioiden intoxicatie (heroïne)
79
gaat een paniek aanval samen met organische symptomen
ja
80
bij wie komt een paniekstoornis vaker voor
vrouwen
81
wat is de life time prevalentie van paniekstoornis
<10%
82
met wat kan een paniekstoornis medicamenteus worden behandeld
antidepressiva
83
waarmee is de verstoring van cognitieve functie in schizofrenie vooral geassocieerd? neg of pos symp
negatieve symptomen
84
wat is meest effectieve werkingsmechanisme van behandeling voor schizofrenie
blokkeren van het effect van dopamine
85
neuroleptische medicatie heet ookwel
antipsychotica
86
meest voorkomende neurologische probleem bij antipsychotica
bewegingsstoornissen
87
wat kan je toevoegen aan stemmingstabilisator in een depressieve episode van bipolaire stoornis
antidepressiva
88
wat gebeurt er als schizofrene mensen cannabis gebruiken
meer psychotische symptomen door -> gen-omgeving interactie
89
atypische depressie is gekarakteriseerd door........
gewicht toename veel slaap vermoeidheid verhoogde gevoeligheid voor afwijzing
90
eerste stap behandeling van FNS is
psychoeducatie
91
waarop is de diagnose van FNS gebaseerd
typische kenmerken en de voorgeschiedenis van de patiënt en lichamelijk onderzoek
92
Een middelbare patiënt woont in een psychiatrische instelling. Hij vermijdt meestal de andere bewoners, ziet er vaak onverzorgd en ongeschoren uit en wast zich alleen als hij daartoe wordt aangespoord. Zijn cognitie is traag en onsamenhangend en hij kan niet omgaan met de dagelijkse recreatietherapie. Wanneer hem wordt gevraagd hoe hij zich voelt, zegt hij dat hij wordt vervolgd door buitenaardse wezens. Hij toont weinig emotie hierover en praat er nooit spontaan over. Deze symptomen zijn al jarenlang stabiel, waardoor kan worden gesteld dat de patiënt een chronisch psychotisch syndroom heeft. De belangrijkste factor die het functioneren van deze patiënt beïnvloedt, is: (a) hallucinaties (b) gedesorganiseerd gedrag (c) negatieve symptomen (d) stereotiep gedrag Daarnaast wordt het gedrag van deze patiënt gekenmerkt door: (a) voornamelijk cognitieve beperkingen (b) voornamelijk een depressieve stoornis (c) zowel cognitieve beperkingen als een depressieve stoornis
eerste antwoord is negatieve symptomen tweede antwoord is vooral cognitieve vermindering
93
als een patiënt zich nog kan herrineren wat er gebeurde tijdens de seizure
dissociatieve niet-epileptische aanval
94
hebben patiënten die op vroege leeftijd schizofrenie ontwikkelen een betere of slechtere prognose dat patiënten waarbij het pas later ontwikkeld
slechtere prognose als je vroeg al schizofrenie ontwikkelt
95
wat is de eerste keus behandeling voor SOLK
cognitieve gedrags therapie volgens het consequential model
96
delusional disorder is in het nederlands
waanstoornis
97
de diagnose voor FNS kan alleen worden gemaakt als uit het neurologisch onderzoek geen dingen komen die horen bij een bekende neurologische aandoening (waar of niet waar)
waar
98
botfractuur door een auto ongeluk. wat voor factor kan dit voor FNS zijn
uitlokkende factor (precipitating)
99
conatieve functie =
functie wat te maken heeft met je wil, motivatie en doelgericht gedrag
100
affectieve functie =
functie wat te maken heeft met emotie, stemming en gevoel
101
wat onderscheid de diagnose schizofreniforme stoornis van andere psychotische aandoeningen
de duur >1 maand maar < 6 maanden
102
wat is de eerste keuze behandeling bij mensen met ADHD
psychostimulantia zoals methylfenidaat en amfetaminen
103
kan de diagnose van autisme gesteld worden zonder info over de vroege jeugd
nee info over jeugd is nodig
104
18. What is the most likely diagnosis for a patient with symptoms of lack of drive, social withdrawal, emotional apathy and cognitive impairment? (a) alcohol withdrawal delirium (b) avoidant personality disorder (c) chronic syndrome of schizophrenia (d) unipolar depressive disorder
C een chronische schizofrenie
105
hoelang duurt een manische episode volgens DSM5
minimaal een week
106
onmogelijkheid om in een menigde te zijn kan horen bij
agorafobie en sociale angst
107
opisthotonus (extreem gebogen rug) en oculaire spier spasme zijn --> acute dystonie (van wat en welke soort bijwerking is dit?)
extrapiramidale bijwerking van haloperidol
108
waardoor komen de extrapiramidale effecten van antipsychotica door?
verstoringen in de dopamine (D2) receptoren
109
wat moet worden uitgesloten voor diagnose depressie
somatische oorzaken of enige vorm van 'grief'
110
waar of niet waar risico op suïcide daalt met de leeftijd
niet waar risico stijgt met leeftijd
111
spelen genetische factoren een belangrijke rol in angststoornissen
ja
112
wat is de kernsymptoom van een manische episode
continue euforische of geiiriteerde bui
113
relatie tussen norepinifrine en stemmingsstornissen
norepinifrine is een neurotransmitter te veel: manie te weinig: depressie
114
medicatie voor OCD werkt het best als het het effect van ...... vergroot
serotonine
115
is natrium kanaal blokkers bij een angststoornis geven een goed idee?
nee, kunnen bijwerkingen geven die angst verergeren
116
criteria persoonlijkheidsstoornis algemeen
2/4 -> problemen met: 1. interpersoonlijk functioneren 2. cognitie 3. affect 4. impuls regulatie en 3 P's pathologisch persistent pervasief (in meeste situaties)
117
meest effectieve behandeling voor schizofrenie
blokkeer het effect van dopamine
118
meest voorkomende neurologische probleem met neuroleptische medicatie (antipsychotica)
verstoorde beweging
119
ziekte angsstoornis kan medicamenteus effectief worden behandeld met
SSRI
120
meest frequente extrapiramidale bijwerking
parkinsonian effect
121
wat valt onder neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
ASS, ADHD, dyslexie, taalstoornis, motorische stoornis (tic)
122
patiënt heeft last van wanen maar voor de rest kan hij op andere gebieden nog goed functioneren. is hier sprake van waanstoornis of schizofrenie
waan want hij kan op andere gebieden nog functioneren
123
het andere de schuld geven van je problemen (welke cluster)
vooral cluster B
124
schuld op jezelf leggen van je problemen (welke cluster?)
cluster C