week 10 Flashcards

1
Q

Wat is de prevalentie van ADHD?

A
  • 3-5% op basisschoolleeftijd
  • 1,5% jeugdigen
  • 1% volswassen

M:V 3:1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de behandeling van ADHD?

A

Ouders

  • psycho-educatie
  • ouderbegeleiding (gedragstherapeutische interventies)

Kind

  • psycho-educatie
  • zelfregulatietraining (stop-denk-doe) (in combinatie met ouders)
  • neurofeedback?
  • planning- en organisatietrainingen/’serious games’?
  • voedingssupplementen/eliminatiedieet?
  • medicatie: methylfenidaat, dexamfetamine, atomoxetine, guanfacine, clonidine

School

  • psycho-educatie
  • gedragstherapeutische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke structuren zijn betrokken bij het limbische systeem?

A
  • amygdala
  • hippocampus
  • gyrus cinguli
  • orbitale en mediale prefrontale schors
  • dorso-mediale thalamus
  • ventrale basale ganglia (nucleus accumbens)
  • insulaire schors
  • hypothalamus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Via welke 2 manieren komt sensibele input het limbisch systeem binnen?

A
  • direct vanuit ruggenmerg en hersenstam, deels zonder tussenkomst thalamus (geur) of schors (vnl viscerale input)
  • indirect na processing in de schors (complexe informatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Via welke 2 manieren gaat motorische output het limbisch systeem uit?

A
  • direct via hypothalamus en (autonome) centra in ruggenmerg en hersenstam
  • indirect via beinvloeding van (sub) corticale systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de functies van de hypothalamus?

A
  • endocrien (via hypofyse)
  • autonome functie
  • algemene functies:
    • slaap/waak, dag/-nachtritme, stress reacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke criteria voor diagnose depressieve stoornis?

A
  1. Sombere stemming of verlies van plezier

(+ ≥ 4 andere
symptomen)

  1. Schuldgevoelens
  2. Slaapproblemen
  3. Minder eetlust
  4. Angst/ Spanningsklachten
  5. Verminderde libido
  6. Lichamelijke vermoeidheid
  7. Suicidaliteit
  8. Hypochondrie

Gedurende 14 dagen, min 5/9 symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke criteria diagnose depressie met melancholische kenmerken?

A
  1. Anhedonie of ontbreken stemmingsreactiviteit

+

  • distinct quality of mood
  • dagschommeling
  • vroeg ochtendontwaken (2 uur eerder dan normaal)
  • psychomotore remming/agitatie
  • significante anorexie/gewichtsverlies
  • buitensporige schuldgevoelens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke criteria diagnose depressie met psychotische kenmerken?

A
  1. Hopeloosheid, anhedonie
  2. Vrijwel altijd ook melancholische kenmerken
  3. Stemmingscongruente wanen (schuldwaan, armoedewaan)
  4. Hallucinaties zijn zeldzaam

→ onderscheid pychose en psychotische depressie: bij depressie vaak ‘ik’ die schuldig is, psychose vaak ‘zij’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het behandelalgoritme voor depressie?

A
  1. behandeling met SSRI, venlafaxine, TCA
  2. CGT of IPT ( 1 en 2 in willekeurige volgorde)
  3. switchen van antidepressivum: SSRI → TCA
  4. Lithium additie
  5. klassieke MAO-remmer
  6. Electroconvulsietherapie

(niet one-size fits-all)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de prevalentie van angststoornissen bij kinderen?

A

11%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke soorten angststoornissen zijn er bij kinderen?

A
  • seperatieangsstoornis
  • specifieke fobie
  • gegeneraliseerde angsstoornis
  • sociale angststoornis
  • paniekstoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn risicofactoren voor een angststoornis?

A
  • genetisch (30-40%)
  • geïnhibeert temperament (sterk genetisch bepaald)
  • negatieve ervaringen
  • sociaal vermijdende gezinnen
  • angstige, overprotectieve, weinig aanmoedigende opvoedstijl
  • interactie gen en omgeving (overdracht ouder op kind)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke behandeling voor angststoornissen bij kinderen?

A
  • eerste keus: CGT (65-70% succes + langdurig effect)
  • SSRI (alleen in extreme gevallen of onvoldoende effect van CGT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel mensen in NL gebruike antidepressiva?

A

1.2 miljoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel % van de antidepressiva wordt door de huisarts voorgeschreven? en de psychiater

A

60-70% door huisarts
30% door psychiater

17
Q

Wat is de werkzaamheid van antidepressiva?

A

55%
(waarvan placebo effect 35%)

18
Q

Leg de monoamine theorie uit

A
  • depressie ontstaat door tekort aan de neurotransmitters noradrenaline (NA) en serotonine (5-HT)

ondersteunende bevindingen:
- reserpine kan depressie veroorzaken (NA en 5-HT depletie)
- 5-HT concentratie is verlaagd bij depressieve patienten
- polymorfisme in gen dat codeert voor 5-HT re-uptake eiwit associeert met depressie

19
Q

Wat zijn belangrijke drug-targets van antidepressiva?

A
  • reuptake pomp (5-HT of NA)
  • remmen afbraak monoamines door enzymen (bv. MAO breekt 5-HT af)
  • postsynaptisch receptoren stimuleren of remmen
  • presynaptisch receptoren inhiberen die 5-HT of NA remmen (bv. a2-adrenerge receptoren en 5-HT-1B/D-receptor)
20
Q

Wat is de kern voor noradrenaline (waar komt het vandaan)?

A

locus coeruleus

21
Q

Waaruit worden noradrenaline en serotonine gemaakt?

A

tyrosine -> NA
tryptofaan -> 5-HT

22
Q

Wat is de kern voor serotonine?

A

raphe kernen

23
Q

Welke soorten antidepressiva zijn er?

A
  1. klassiek (tricyclische) antidepressiva (TCAs): amitriptyline, nortriptyline, imipramine
  2. selectieve serotonine re-uptake inhibitors (SSRI’s): fluoxetine, fluvoxamine, paroxetine, sertraline, citalopram
  3. serotonine-noradrenaline re-uptake inhibitors (SNRI’s): venlafaxine
  4. (presynaptische) alfa2 receptor antagonisten: mianserine, mirtazepine, trazodon
  5. MAO-A remmers: tranylcypromine, moclobemide
  6. overige antidepressiva: buprpion, ST. Janskruid etc.
24
Q

wat is de volgorde waarin artsen vaak antidepressiva voorschrijven?

A
  • SRI
    • rustig afbouwen
  • SNRI
    • rustig afbouwen
  • TCAs
    • werken goed, maar vaak meer bijwerkingen
  • MAO-A remmers
    • stevige bijwerkingen; vaak dieetaanpassingen, door aanwezigheid van tyramine in sommig voedsel
25
Q

Welke middelen hebben een sterke affiniteit met NA? en welke met 5-HT?

A

NA -> TCA’s
5-HT -> SSRI’s