Week 1 Flashcards

1
Q

Prognostische factoren

A

Factoren die de verloop van de ziekte positief of negatief beïnvloeden

Bv aanwezigheid van co-morbiditeiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Predicatieve factoren

A

Factoren die de effectiviteit van de behandeling van een ziekte beïnvloeden

Bv biomarkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kanker

A

Een ziekte gekenmerkt door abnormale celgroei buiten de gewoonlijke anatomische grenzen en heeft de mogelijkheid om omliggende structuren aan te tasten (metastasen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hallmarks of Cancer (10)

A
  1. ontwijken tumorrepressorgenen
  2. Omzeilen immuunsysteem
  3. Oneindige replicatie
  4. Inflammatie (stimuleert tumorgroei)
  5. Invasie en metastasen
  6. Angiogenese
  7. genoominstabiliteit
  8. Geen mogelijkheid tot apoptose
  9. verstoord metabolisme (lactaat)
  10. Continue activatie oncogenen (bv GF)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neoplasie

A

Nieuwvorming van cellen; kunnen zowel benigne als maligne gezwellen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Longcarcinoom

A

Bronchuscarcinoom ontstaat uit bronchiale epitheel
* roken belangrijke factor

4 soorten carcinomen: plaveiselcel-, adeno-, grootcellig en kleincellig carcinoom
- roken belangrijke factor plaveiselcel- en kleincellig carcinoom

Plaveiselcel- en kleincellige carcinomen:
- Asbest is de meest voorkomende oorzaak! Manifesteert in pleuren/vliezen.

Klinisch: alleen kleincellig en niet-kleincellig carcinoom
- verschil in aanpak en prognose

Symptomen: een verandering hoestpatroon, bloed ophoesten, slijmproductie, pijn, infectie, horlogeglasnagels, hypercalciemie (botmanifestatie; afbraak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mamma carcinoom

A

Met het ouder worden neemt de hoeveelheid klierweefsel af en neemt de hoeveelheid vetweefsel toe. 2 vormen:
- Ductaal mammacarcinoom (verdringing Lobi en acini door compact bindweefsel)
- Fibroadenoom (toename bindweefsel, benigne)

Borstkanker is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opbouw borstklier

A
  • De borstklier is opgebouwd uit een vertakkend buis (“duct”) systeem.
  • De melkproducerende cellen zijn gerangschikt in acini.
  • Een lobulus bestaat uit meerdere acini.
  • Een lobulus met een afvoerende duct vormt een ductulo-lobulaire unit.

De afvoerende buizen convergeren tot er uiteindelijk 15-25 buizen overblijven => ducti lactiferi.

De lobben van de klier worden van elkaar gescheiden door bindweefsel en vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Genetische pleiotrofie

A

Het verschijnsel dat een gen meerdere fenotypische kenmerken tot uiting brengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Paraneoplastische verschijnselen

A

Paraneoplastische syndromen zijn verschijnselen die veroorzaakt worden door ‘bioactieve’ stoffen die door een longtumor worden geproduceerd en die elders in het lichaam een effect sorteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hyperchromosie

A

Excessieve pigmentatie van celkernen/ cellen/ weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hyperchromosie

A

Excessieve pigmentatie van celkernen/ cellen/ weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anaplasie

A

Groei met lage mate van differentiatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Differentiatie

A

Mate waarin de tumor de bouw van het oorspronkelijk weefsel behoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aneuploïdie

A

Aanwezigheid van abnormale aantal chromosomen in een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Parenchym

A

Functionele delen van het weefsel in een orgaan.

17
Q

Stroma

A

Omliggend steunweefsel dat het parenchym in een bepaald orgaan omgeeft.

18
Q

Desmoplasie

A

Groei van fibreus weefsel/bindweefsel.

19
Q

Dysplasie

A

Abnormale groei van weefsel, meestal voorafgaand van ontwikkeling tumor; het basaalmembraan blijft intact.

  • De cellen hebben in grootte en vorm variërende (vooral te grote kernen);
  • De polarisatie van de kernen is rommelig;
  • de kern-cytoplasma ratio is toegenomen;
  • celdelingen boven de basale laag van het epitheel.
20
Q

Myeloid

A

Immuuncellen van het aangeboren afweersysteem

E.g. macrofagen

21
Q

Lymfoid

A

Immuuncellen van het adaptieve immuunsysteem.

E.g. lymfocyten

22
Q

Lymfoid

A

Immuuncellen van het adaptieve immuunsysteem.

E.g. lymfocyten

23
Q

Adenoom

A

Goedaardige tumor in klierepitheel

24
Q

Carcinoom

A

Kwaadaardige tumor met destructieve invasie met neoplasie

4 soorten: adeno-, plaveiselcel-, basaalcelcarcinoom …

25
Q

Seminoom

A

Kwaadaardige tumor in testis; relatief vaak bij jonge mannen.

26
Q

Seminoom

A

Kwaadaardige tumor in testis; relatief vaak bij jonge mannen.

27
Q

Multipel myeloom (MM)

A

Ziekte van Kahler
Kanker in de plasmacellen produceren overmaat aan monoklonale Ig (vooral IgM).

elk immunoglobuline opgebouwd uit 2 zware en twee lichte ketens (lamda en kappa).
- Door MM overproductie hiervan, waardoor losse lichte ketens in bloed en urine voorkomen en verstoord ratio (normaal 1:1).

Abnormale Ig aantonen met serumelektroferese; ontstaan monoklonale eiwitband

  • Vrije ketens kunnen neerslaan in nier -> nierinsufficientie
  • verdringing normale celaanmaak in beenmerg -> lage weerstand
  • osteoclastactivatie -> osteoporose, breuken, laesies
  • hoge botafbraak -> hoog serum calcium
  • Minder erytrocyten ontwikkeling -> anemie
  • Veel eiwitten (Ig) in bloed -> hoge bezinking
  • Hypo-/normocellulair beeld
  • lokaal homogeen bloedbeeld van plasmacellen en lymfocyten
28
Q

Incidentie

A

Aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een omschreven bevolking per tijdseenheid. De incidentie wordt bij kanker doorgaans uitgedrukt in het aantal nieuwe gevallen per 100.000 of 1.000.000 personen per jaar, of te wel persoonsjaren.

Als het aantal nieuwe gevallen bestudeerd wordt in een omschreven cohort personen, wordt ook wel de cumulatieve incidentie als percentage of promillage berekend.

29
Q

Prevalentie

A

Het aantal ziektegevallen dat in een omschreven bevolking op een bepaald moment of in een tijdseenheid aanwezig is. Het is een proportie, ofwel een percentage of promillage.

30
Q

Acute Myeloide leukemie (AML)

A
  • hypercellulair bloed en BM
  • homogeen bloedbeeld (- differentiatie, - celgroei)
  • verdringing bloedcellen (ery’s, Leuko’s etc.) door blasten (<20%)

klachten:
- laag afweersysteem, moe, blauwe plekken

31
Q

Chronische myeloide leukemie (CML)

A
  • hypercellulair beeld BM
  • heterogeen beeld (+ differentiatie, - celgroei)
  • overproductie (onrijpe) lymfocyten
  • verhoogde celturgnover; meer N-afbraak

klachten:
- vergrote milt, hoog urinezuur

32
Q

Acute lymfoide leukemie (ALL)

A

Een overproductie en stapeling van maligne, onvolgroeide witte bloedcellen of lymfoblasten

33
Q

Chronische lymfoide leukemie (CLL)

A

Overproductie van lymfatische bloedcellen.

  • Hypercellulair bloed en BM
  • Homogeen beeld van kleine lymfocyten; verdringing normale lymfocyten
  • Aanwezigheid veel kapotte cellen

klachten:
- vergrote lymfeklieren en milt, verlaagde weerstand

34
Q

Tumor lysis syndroom

A

Overmaat aan celdood leidt tot toxische concentraties van elektrolyten, ionen etc.

35
Q

Wat is de normale verdeling van bloedcellen?

A
  1. neutrofiele granulocyt 40-80%
  2. lymfocyt 15-50%
  3. monocyt 2-10%
  4. eosinofiele granuloct 0-6%
  5. basofiele granulocyt 0-2%
36
Q

Myelodyplastisch syndroom

A

Een groep van beenmergstoornissen waarbij de productie van bloedcellen ernstig is verstoord. Waarschijnlijk door een afwijking in het genetisch materiaal. Hierdoor is de normale ontwikkeling van bloedcellen verstoord, waardoor deze niet goed worden aangemaakt.

De bloedcellen zijn vaak misvormd (dysplastisch) en van slechte kwaliteit. Een MDS kan variëren van relatief mild tot heel ernstig. De ziekte ontstaat vaak zeer langzaam en wordt vaak toevallig ontdekt bij een bloed-onderzoek.

Soms ontstaat door een ophoping van onrijpe cellen verdere ontsporing. MDS verandert dan in een AML.