Week 1 Flashcards

1
Q

Wat is comorbiditeit?

A

De term ‘comorbiditeit’ wordt gebruikt om bij een specifieke
aandoening daaruit voortkomende andere ziekten aan te duiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is multimorbiditeit?

A

Multimorbiditeit is gedefinieerd als het vóórkomen van 2 of meer
chronische aandoeningen bij 1 persoon binnen een bepaalde
periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zegt een hoog creatinine?

A

Nierinsufficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een pre-renale oorzaak voor acute nierinsufficiëntie?

A

Dehydratie
Braken
Diarree
Medicatie
Weinig vochtinname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een renale oorzaak voor een acute nierinsufficiëntie?

A

UWI
Pyelonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een post-renale oorzaak voor een acute nierinsufficiëntie?

A

Obstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zorgt sepsis voor nierinsufficiëntie?

A

Door lage bloeddruk gaan nieren samenknijpen en alles vasthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom ontstaat metabole acidose bij acute nierinsufficiëntie?

A

Nieren kunnen zuur niet kwijt en laten HCO3- gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat kun je zien bij een kalium >5.5?

A

Gestoorde repolarisatie –> spitse T-toppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kun je zien bij een kalium >6.5?

A

Progressieve paralyse van de atria –> * Brede en vlakke P top
* Verlenging PR interval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kun je zien bij een kalium >7?

A

geleidingsstoornissen en bradycardie –> * Breed QRS complex
* Hoog gradig AV block met uiteindelijk
ventriculair escape ritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de eerste behandeling bij een hyperkaliëmie?

A

Effect van hyperkaliemie verminderen
* Ca gluconaat

Serum K verlagen (shift naar intra-cellulair)
* Salbutamol
* Insuline-glucose

K uit lichaam verwijderen
* Resonium/sorbisterit
* Diurese!
* Dialyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar duiden erytrocyten in de urine op?

A

Glomerulonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarbij passen leukocyten in de urine?

A

Pyelonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarbij past epitheel in de urine?

A

Chronische glomerulonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarbij passen vet cilinders in de urine?

A

Nefrotisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe behandel je een pre-renale oorzaak van een nierinsufficiëntie?

A

Volume resuscitatie
Inotropie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe behandel je renale oorzaaken van nierinsufficiëntie?

A

Oorzaak behandelen, bijvoorbeeld
* Immuunsuppressiva bij bijvoorbeeld vasculitis
* Nefrotoxische medicatie stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe behandel je post-renale oorzaken van nierinsufficiëntie?

A

Obstructie verhelpen, oa blaascatheter; eventueel NSK of JJ
catheter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat kan een complicatie van een uremie zijn?

A

Uremische pericarditis
Uremische trombopathie (bloeden)
Uermische encephalopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe behandel je een uremie?

A

Diurese herstellen of dialyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De gezondheidszorg is niet ingericht voor multimorbiditeit, wat zijn de benodigde veranderingen?

A

Proactieve, goed gecoördineerde, multidisciplinaire zorg, afgestemd op doelen van de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij hoeveel procent van de bevolking komt multimorbiditeit voor?

A

Totaal: 31%
<40: 12%
>75: 85%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De kans op welke ziekte neemt af met de leeftijd?

A

Krijgen van diabetes, door het gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe wordt de kwetsbaarheid van ouderen gekwantificeerd?

A

Met de comprehensive geriatric functional assessment (CGA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zegt de CGA?

A

Kijkt naar beperkingen op vijf domeinen (SSCFP) en voorspelt slechte uitkomst op de SEH, postoperatieve complicaties en is bruikbaar voor clinical decision making in de oncologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarvoor staat SSFCP?

A

Somatisch
Sociaal-maatschappelijk
Communicatie
Functioneel
Psychisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een belangrijke bijwerking van tamsulosine?

A

Te lage bloeddruk wat tot valincidenten kan leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat voor postrenale symptomen?

A

Flankpijn met uitgebreide blaasdemping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is in het ziekenhuis de meest voorkomende oorzaak van een acute nierinsufficiëntie?

A

Acute tubulaire necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat doet een ACE-remmer en wat doet een NSAID?

A

NSAID zet aanvoerende vat dicht en ACE-R zet afvoerende vat open waardoor druk wegvalt in glomerulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke patiënten lopen meer risico op tubulusnecrose?

A

Patiënten met vaatlijden
Diabetes patiënten
Ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke medicatie hebben een prerenaal effect op de nieren?

A

Diuertica
Antihypertensiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke medicatie kunnen zorgen voor tubelo-interstitiële nefritis?

A

AB
NSAID
PPI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke medicatie kunnen zorgen voor renale vasoconstrictie?

A

NSAID
Tacrolimus (wordt gebruikt na niertransplantatie)
Cocaïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke medicatie kunnen zorgen voor acute tubulusnecrose?

A

Aminoglycosiden (gentamicine)
Jodiumhoudend contrastmiddel
ART (tenofovir)
Cisplatin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke medicatie kunnen postrenale effecten hebben op de nieren?

A

Blaasretentie bij anticholinergica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zie je in urine bij vasculitis (verhoogd BSE)?

A

Actief sediment: dysmorfe ery’s, erytrocytencilinders en proteïnurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waarbij past positieve MPO ANCA?

A

GPA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoeveel liter wordt er per dag gefiltreerd?

A

150

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoeveel liter plas je per dag?

A

148

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waarom is een 24-uurs urine betrouwbaarder dan het schatten van de nierfunctie met de formule?

A

Omdat mensen met een hoog creatinine metabolisme een slechtere nierfunctie lijken te hebben volgens de formule.

43
Q

Wat is de meest zuivere maat voor de nierfunctie?

A

Insuline. Het wordt volledig gefiltreerd door de nier en er is geen tubulaire reabsorptie of secretie, waardoor de meting heel nauwkeurig wordt. Dit is te bewerkelijk voor de kliniek, daarom wordt creatinine gemeten.

44
Q

Wat zijn oorzaken voor chronische nierschade?

A
  1. Diabetes mellitus
  2. Hypertensie
  3. Glomerulaire ziekten
  4. Polycysteuze nierziekte
  5. Anders
45
Q

Welke factoren dragen bij aan het ontstaan van chronische nierschade?

A

Roken
Overgewicht
Dyslipidemie
Hoog urinezuur
Metabole acidose
Medicatie
Proteïnurie

46
Q

Wat is bij chronische nierschade de oorzaak van de insufficiëntie?

A

De nierschade leidt tot inflammatie en endotheelschade in de glomerulus. Daarrdoor influx van monocyten die zorgen voor verlittekening (fibrosering). Nieren worden steeds kleiner en littekenweefsel zorgt voor de insufficiëntie.

47
Q

Waarom is het belangrijk om patiënten met nierschade een ACE-remmer of ARB te geven?

A

Door slechte nierfunctie gaat de bloeddruk in nieren omlaag en wordt meer renine afgegeven. Het RAAS-systeem wordt geactiveerd waardoor een hoge bloeddruk ontstaat.

48
Q

Wat is de vijfjaarsoverleving van dialyse patiënten?

A

55%

49
Q

Wanneer wordt bij nierschade meer PTH vrijgemaakt en waarom?

A

Als je klaring onder de 45/min komt. Bij nierschade daalt de productie van 1a-hydroxylase. Dit enzym activeert normaalgesproken vitamine D zodat je calcium uit je voeding kan halen. PTH zorgt ervoor dat je calcium kan vrijmaken, wel uit de botten.

50
Q

Hoe ontstaat een anemie bij een klaring onder de 30?

A

Door gebrek aan EPO.

51
Q

Wat stijgt en daalt bij een klaring onder de 20?

A

Fosfaat stijgt
Bicarbonaat daalt
Ureum stijgt
Bloeddruk stijgt

52
Q

Hoe zorgt een slechte nierfunctie voor atherosclerose?

A

Er ontstaat neerslag van calciumfosfaat. Door minder 1a-hydroxylase is er minder actief vitamine D aanwezig waardoor calcium niet goed kan worden opgenomen uit de darm. Hierdoor meer PTH en ,eer calcium uit de botten. Naast calcium komt ook fosfaat vrij uit de botten. Calcium en fosfaat kunnen in bloed neerslaan.

53
Q

Wat zijn de behandeldoelen bij chronische nierschade?

A

Vertragen progressie nierfunctieverlies
Voorkomen/verminderen cardiovasculaire complicaties
Behouden voedingstoestand
Voorkomen metabole complicaties

54
Q

Hoe kan de proteïnurie worden verminderd?

A

Minder zoutinname

55
Q

Wat doe je bij hyperfosfatemie?

A

Fosfaatbelasting uit voeding doornemen.
Fosfaatbinders toedienen

56
Q

Hoe kan voeding corrigeren voor de acidose bij nierfalen?

A

Minderen in dierlijke eiwitten

57
Q

Wat zijn de hallmarks of ageing?

A

9 processen in het lichaam waarvan we weten dat als je het proces remt, je veroudering remt.

58
Q

Wat is ‘compression of morbidity’?

A

Zorgen dat mensen minder last hebben van de ziekte die gedurende het leven is ontstaan. Ook wel een zo kort mogelijke kwetsbare periode.

59
Q

Wat is een causale multimorbiditeit?

A

Gezamenlijke risicofactor, bijvoorbeeld obesitas voor diabetes en artrose.

60
Q

Wat is een complicerende multimorbiditeit?

A

Ziekte is gevolg van andere ziekte

61
Q

Wat is een clustermorbiditeit?

A

Combinatie van ziekten komt vaker voor dan verwacht

62
Q

Wat zijn verklaringen voor het feit dat hoogopgeleide mensen langer gezond zijn?

A

Leefstijl
- roken
- voedingsgewoonten
- alcoholconsumptie

Rijkdom
- onderwijs/opleiding (medische kennis)
- toegang tot zorg
- sociaal netwerk

Aard van het werk
- lange termijn gezondheidsrisico’s
- ongevallen verzekering

63
Q

Wat is de cellulair clock/Hayflick limiet theorie?

A

Cellen hebben beperkt aantal mogelijke delingen.

64
Q

Wat is de disposable soma theory?

A

Evolutionaire processen werken totdat je jezelf voortplant.

65
Q

Wat is de theorie van senescente cellen?

A

Veroudering kan worden gestopt door het weghalen van oude cellen

66
Q

Wat zijn de vijf geriatrische reuzen?

A

Intsabiliteit
Immobiliteit/vallen
Intellectuele achteruitgang
Incontinentie
Iatrogeen (polyfarmacie)

67
Q

Wat zijn geriatrische reuzen?

A

Symptomen/klachten die de uiting zijn van meerder aandoeningen tegelijkertijd

68
Q

Wat is de component-cause model?

A

De mate van kwetsbaarheid bepaalt wat voor uitlokkende factor nodig is om een delier te krijgen.

69
Q

Welke drie testen bestaan er om te screenen op cognitie?

A

MMSE
MOCA
CCD (cross culturele dementiescreening)

70
Q

Wat is een atypische presentatie bij ouderen met een infectie?

A

Geen koorts, maar aanvallen

71
Q

Wat is een atypische presentatie bij ouderen met een myocardinfarct?

A

Geen pijn maar een delier

72
Q

Wat is een atypische presentatie bij ouderen met een DM type 2?

A

Geen dorst, maar zwakte

73
Q

Wat is een atypische presentatie bij ouderen met een hypothyreoidie?

A

Kunnen zich gejaagd voelen

74
Q

Hoeveel procent van alle 65-plussers valt jaarlijks?

A

33%

75
Q

Hoeveel procent van de 75-plussers valt jaarlijks?

A

50%

76
Q

Hoeveel procent van de 85-plussers valt jaarlijks?

A

60%

77
Q

Hoeveel procent van de valongelukken heeft lichamelijke gevolgen?

A

70%

78
Q

Hoeveel procent van de valongelukken heeft ernstig letsel tot gevolg?

A

25%

79
Q

Wat zijn de meest voorkomende letsels bij vallen?

A

Hersenletsel
Heupfractuur
Polsfractuur

80
Q

Wat zijn belangrijke vragen om te stellen om het valsrisico in te schatten?

A
  1. Eerdere val en moeite met lopen
  2. Vaker vallen en letsel
  3. Bezorgd om te vallen en eerdere fracturen
81
Q

Welke medicatie hebben het hoogste valrisico?

A

Psychotrope medicatie: benzodiazepines, antipsychotica en antidepressiva –> orthostatische hypotensie en sedatie

Cardiovasculaire medicatie: diuretica, antihypertensiva, anti-aritmica en nitraten –> lage bloeddruk, duizeligheid en ritmestoornissen

82
Q

Wat zijn de valrisicofactoren?

A
83
Q

Wat is de definitie van orthostatische hypotensie?

A

Daling in de staande bloeddruk van systolisch >20 mmHg en de diastolische bloeddruk >10 mmHg

84
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van fracturen?

A

Psychofarmaca
Bloeddrukverlagende middelen
Opioïden

85
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van duizeligheid/collaps/hypotensie?

A

Bloeddrukverlagende middelen
Digoxine/benzodiazepines

86
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van elektrolyt-/nierfunctiestoornissen?

A

Kaliumsparende middelen
Diuretica
RAAS-remmers

87
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van gastro-intestinale bloedingen?

A

Trombocytenaggregatieremmers
Antistolling
NSAID

88
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van hyper-of hypoglykemie?

A

SU-derivaten
Insuline
Corticosteroïden

89
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van obstipatie/ileus?

A

Opioïden
Ijzerpreparaten

90
Q

Welke middelen zijn vaak oorzaak van hartfalen?

A

NSAID’s

91
Q

Wat zijn farmacokynetische interacties?

A

Interacties in absorptie, distributie, metabolisme en excretie.

92
Q

Wat zijn farmacodynamische interacties?

A

Het elkaar versterken of tegenwerken van geneesmiddelen

93
Q

Wat gebeurt er bij antihypertensiva + NSAIDs?

A

Vermindering bloeddrukverlagend effect

94
Q

Welke combinatie van geneesmiddelen verhoogt kans op hyperkaliëmie?

A

RAAS-remmers
Kaliumsparende diuretica
NSAIDs

95
Q

Welke combinatie van geneesmiddelen verhoogt de kans op hyponatriëmie?

A

SSRI
Thiazidediuretica

96
Q

Welke combinatie van geneesmiddelen maskeert een hypo?

A

Betablokkers + SU-derivaat of insuline

97
Q

Welke combinatie van middelen versterken de anticholinerge bijwerkingen?

A

Antipsychotica
TCA’s
Cholinerge spasmolytica

98
Q

Wat zijn de vijf onderdelen van een medicatiereview?

A
  1. Farmacotherapeutische anamnese
  2. Farmacotherapeutische analyse
  3. Overleg tussen apotheker en arts
  4. Terugkoppeling naar patiënt
  5. Follow-up
99
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

Gaat over de processen die de medicatie in het lichaam ondergaat, dus wat het lichaam met de medicamenten doet

100
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

Het effect van het medicament op het lichaam

101
Q

Uit welke vier stappen bestaat farmacokinetiek?

A

Absorptie
Distributie
Metabolisme
Eliminatie

102
Q

Welke bepaling kun je eventueel nog doen om de diagnose nierinsufficiëntie te bevestigen (aangezien de nierfunctie vaak wordt overschat)?

A

Cystatine C

103
Q

Wat zijn voordelen van DOACs?

A

Geen bloedcontroles noodzakelijk
Elke dag dezelfde dosering
Geen interacties met voeding

104
Q

Wat zijn nadelen van DOACs?

A

Moeilijker te couperen
Meer afhankelijk van therapietrouw
Niet geschikt bij een ernstige nierfunctiestoornis
Meer contra-indicaties