Week 1 Flashcards

1
Q

Wat is kanker?

A

abnormale celgroei buiten de normale anatomische grenzen.
+ de mogelijkheid om omliggende structuren te invaderen en verder te verspreiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welke 2 groepen komt kanker vaker voor?

A

mannen en ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is uitzaaien?

A

hematologisch verspreiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de symptomen van de vroege fase van coloncarcinoom?

A
  • geen
  • abdominale pijn
  • flatulentie
  • kleine veranderingen in bowl movement
  • rectale bloedingen
  • anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de symptomen van de late fase van coloncarcinoom RECHTS?

A
  • vage abdominale pijn
  • anemie ( door microscopische bloedingen)
  • zwak
  • gewichtsverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de symptomen van de late fase van coloncarcinoom LINKS?

A
  • constipatie/ diaree
  • abdominale pijn (colicky)
  • obstructieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de symptomen van de late van coloncarcinoom in het rectum?

A
  • veranderende bowl movements
  • rectaal vol zijn
  • urgent
  • bloeding
  • tenesmus
  • pelvic pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe verloop de vorming van een mama carcinoom?

A
  • normale duct
  • hyperplasie
  • atypische hyperplasie
  • DCIS
  • invasive ductale carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de verschillen tussen je rol als arts en onderzoeker?

A
  • A: patienten vs O: proefpersonen
  • A: individu vs O: populatie
  • A: hulpvraag vs O: hypothese toetsen
  • A: behandeling vs O: generaliseerbare kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is calculus van leed?

A

niet schaden opwegen tegen het weldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke internationale normeringen zijn er voor onderzoek?

A
  • neurenbergcode
  • belmont report
  • verklaring van helsinki
  • verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde
  • europese verordening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe is de normering aan de hand van de ethische principes?

A
  • weldoen = wat is de gezondheidswinst?
  • niet schaden = minimaliseren van schade
  • respect voor autonomie = vrijwillige geinformeerde toestemming
  • rechvaardigheid = selectie onderzoeks populatie en post trial acces ( gaan de mensen die je gebruikt er ook profeit van hebben)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke toesingcriterea is vastgesteld aan de WMO?

A
  • nieuwe inzichten
  • subsidariteit (minst belastende methode)
  • juiste methodologie
  • werving/ informed consent procedures
  • proportionaliteit (weegt het af?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 10 hallmarks of cancer?

A
  • tumorcel moet blijven delen
  • remming ontwijken
  • celdood weerstaan
  • oneindige deling
  • vorming van nieuwe bloedvaten
  • invasie en metastase
  • genoom instabiliteit en mutaties
  • deregulatie energie voorziening
  • tumor bevorderende ontsteking
  • ontsnappen aan immuunsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe blijft de tumorcel delen?

A

normaal binden groeifactoren aan EGFR en de tumor kan deze groeifactoren zelf maken OF er is een mutatie in de EGFR en die geeft daardoor altijd een signaal af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontwijkt een tumor de remming?

A

de tumor schakeld groei remmers uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe weerstaat een tumor apotose?

A

Het afbreken van eiwitten en DNA wordt uitgeschakeld

18
Q

Hoe zorgt de tumor voor oneindige deling?

A

de tumor schakelt telomeerverlenging in

19
Q

Wat is de directe omgeving van een tumor?

A

Strom: fibroblasten, endotheelcellen en ontstekingscellen die door collageen producte samen hangen.
Er is dus agiogenese ten behoeve van groei door TAF (tumor angiogenetic factor)

20
Q

Wat zijn belangrijke groeifactoren?

A

HIF-alfa, VEGF en VEGF-R

21
Q

Hoe verloopt invasie en metastase?

A
  1. migratie door het basaal membraan (detachment)
  2. verplaatsing door extra- cellulaire matrix (invasie)
  3. intravasatie (angiogense en epitheliale mesenchymale transitie)
  4. transport in bloedbaan
  5. extravasatie en metastatic deposit
  6. colonisatie en uitgroei (mesenchymale epitheliale transitie)
22
Q

Hoe worden de mutaties in een tumor nier gerepareerd?

A

door mutaties die mutaties tegen gaan

23
Q

Waar vindt de ontwikkeling van lymfatische cellen plaats?

A

in lymfeklieren (b en t) en in thymus (t)

24
Q

Wat heb je bij een acute myeloide leukemie?

A

ophoping van myoblasten (ongediffrentieerde cellen)

25
Q

Wat zijn eigenschappen van bloedvormende stamcellen?

A
  • zelfvermeerdering
  • pluripotentie
  • hoge delingspotentie, lage delingsfrequentie
  • verantwoordelijk voor het lange termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
26
Q

Wat zijn eigenschappen van voorlopercellen?

A
  • geen of beperkt vermogen tot zelfvermeerdering
  • beperkte ontwikkeling tot 1 of enkele bloedcel diffrentiatielijnen
  • hoge delings frequentie, beperkte delings potentie
  • gevoelig voor genotoxische invloeden
  • belangrijk voor kort termijn herstel
27
Q

Wat is de functie van een nische?

A
  • regulatie stamcel eigenschappen
  • bescherming tegen toxische invloeden
28
Q

Wat is stamcel homing?

A

stamcellen vinden hun weg naar niches

29
Q

Wat gebeurt er bij het geven van G- CSF aan donoren?

A

stamcellen worden gemobiliseerd, zo gaan ze naar perifeer en kunnen ze makkelijk opgenomen worden

30
Q

Waar zitten mutaties bij myeloproliferatie syndromen?

A

JAK2

31
Q

wat wordt een stamcel bij EP, G-CSF en TPO?

A

erytrocyt - granulocyt - bloedplaatje

32
Q

Wat is het verschil tussen chronische en acute leukemie?

A

chronisch rijpen ze wel uit en bij acute niet

33
Q

Wat is het verschil tussen myeloide en lymfoide leukemie?

A

myeloide komt bij ouderen voor en kun je minder goed behandelen

34
Q

wat is de stamcel hypothese?

A

leukemie ontstaat door genetische defecten in de bloedvormende stamcellen

35
Q

Waardoor ontstaan mutaties?

A
  • radioactieve straling
  • mutagene stoffen
  • erfelijke factoren
36
Q

Hoe diagnostiseren we leukemie?

A
  • morfologie
  • immuunofonotypering
  • cytogenetica
  • moleculaire diagnostiek
37
Q

Wat is epidemilogie?

A

wetenschap die het voorkomen en de verspreiding van ziekte in de bevolking bedustudeerd

38
Q

Wie waren de eerste die epidemilogie deden en hoe?

A
  • JOhn graunt ging overleden registreren
  • William Farr en John Snow registreerden de cholera epidemie
39
Q

Wat is kanker surveillance?

A

omvang kanker last bepalen, de ontwikkeling beoordelen en kijken naar de effecten van primaire en secundaire surveillance

40
Q

Welke 3 screening op kanker is er in NL?

A
  • borskanker door mammografie
  • darmkanker met fit-teste en colonoscopie
  • baarmoederhalskanker met uitstrijkje
41
Q

Wat is de relatieve overleving?

A

ziekte vrije overlevng

42
Q
A