wc2 - Het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming Flashcards
De in Waderveen wonende 83-jarige mevrouw De Hoon vraagt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (jo. de Verordening maatschappelijke ondersteuning Waderveen) huishoudelijke hulp aan bij het college van burgemeester en wethouders van Waderveen. Het college laat haar schriftelijk weten dat zij gezien haar medische en sociale situatie in aanmerking komt voor drie uren en 45 minuten huishoudelijke hulp per week, maar dat zij de eerste drie uren zelf moet betalen. Uit de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Waderveen van het college volgt namelijk dat de eerste drie uren huishoudelijke hulp niet worden vergoed. Is er een indicatie voor meer dan drie uren per week, dan wordt het overige deel wel vergoed. Mevrouw De Hoon krijgt dus slechts 45 minuten huishoudelijke hulp betaald. Mevrouw De Hoon is het helemaal niet eens met deze beslissing van het college. Zij moet rondkomen van haar AOW en een klein pensioen en kan het geld voor drie uren huishoudelijke hulp per week absoluut niet missen.
A. Geef nauwkeurig aan, welke rechtsmiddelen mevr. De Hoon tot in hoogste instantie kan instellen tegen de beslissing van het college.
De beslissing is een besluit, art. 1:3 Awb.
Ze is belanghebbende, art. 1:2 Awb
Ze kan als belanghebbende beroep instellen tegen dat besluit, art. 8:1 Awb
Ze moet voor het beroep bezwaar indienen, art. 7:1 Awb
Dat bezwaar moet naar hetzelfde bestuursorgaan, 6:4
Beroep:
Dan weer naar 8:1: beroep moet worden ingesteld bij de bestuursrechter. Maar bij welke instantie? 8:6: rechtbank, tenzij andere bestuursrechter bevoegd o.g.v. hoofdstuk 2 bevoegdheidsregeling (p. 3338). In casu geen uitzondering, dus bestuursrechter van de rechtbank.
Hoger beroep:
Art. 8:104: beroep is mogelijk tegen uitspraken RECHTBANK: maar wel alleen rechtbank ,tegen een andere bestuursrechter staat geen hoger beroep open.
Er is dus een uitspraak van de rechtbank, dus: we kunnen in hoger beroep. Art. 8:105: in beginsel moet hoger beroep worden ingesteld bij de ABRvS tenzij andere hoger beoepsgerecht bevoegd is o.g.v. hoofdstuk 4 bevoegdheidsregeling.
In casu: bij WMO zaken moet hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
In beginsel staat o.g.v. 8:1 beroep open bij de rechter, maar hierop zijn uitzonderingen:
- 8:3 t/m 8:5 -> geen beroep dus ook geen bezwaar. Het is dus een uitzondering op het beroeps- en bezwaar recht.’
Laat op tentamen zien dat je die uitzonderingen hebt bekeken.
In art. 7:1 staat dat je vóór beroep eerst nog bezwaar moet indienen, maar in art. 7:1 onder a t/m f staan uitzonderingen hierop.
Alles staat in de wet, dus kijk gewoon ff al die bepalingen door; dan zie je wat waar staat.
De in Waderveen wonende 83-jarige mevrouw De Hoon vraagt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (jo. de Verordening maatschappelijke ondersteuning Waderveen) huishoudelijke hulp aan bij het college van burgemeester en wethouders van Waderveen. Het college laat haar schriftelijk weten dat zij gezien haar medische en sociale situatie in aanmerking komt voor drie uren en 45 minuten huishoudelijke hulp per week, maar dat zij de eerste drie uren zelf moet betalen. Uit de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Waderveen van het college volgt namelijk dat de eerste drie uren huishoudelijke hulp niet worden vergoed. Is er een indicatie voor meer dan drie uren per week, dan wordt het overige deel wel vergoed. Mevrouw De Hoon krijgt dus slechts 45 minuten huishoudelijke hulp betaald. Mevrouw De Hoon is het helemaal niet eens met deze beslissing van het college. Zij moet rondkomen van haar AOW en een klein pensioen en kan het geld voor drie uren huishoudelijke hulp per week absoluut niet missen.
B. Stel dat mevrouw De Hoon vanwege de gevolgen van de beslissing van het college onmiddellijk een verzoek om een voorlopige voorziening wil indienen. Aan welke vereisten moet mevrouw De Hoon voldoen als zij een verzoek om een voorlopige voorziening wil indienen? Tot welke instantie dient zij dit verzoek om een voorlopige voorziening te richten?
C. Heeft de voorzieningenrechter in dit geval de bevoegdheid om ‘kort te sluiten’?
B.
- Connexiteit: art. 8:81 lid 1: er moet een bodemprocedure zijn (eerst bezwaar bijvoorbeeld);
- Hoedanigheid verzoeker, art. 8:81 lid 2 en 3;
o lid 2 = als bodemprocedure een beroepsprocedure is – één van de partijen, en
o lid 3 = als het nog hangende bezwaar is – indiener bezwaarschrift); - Vormvereisten, art. 8:81 lid 4: eisen aan verzoekschrift (bijv. ondertekening);
- Griffierecht, art. 8:82, dat moet betaald worden.
Welke instantie? Art. 8:81 lid 1. Moet ingediend worden bij de juiste bevoegde rechter. Dat is de rechter die in de hoofdzaak ook bevoegd is. Dat is de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak; dat is in deze casus de rechtbank. Op grond van 8:81 lid 1 moet verzoek worden ingediend bij voorzieningenrechter van die rechtbank.
C.
Nee, op grond van 8:86 lid 1: dit kan alleen in de fasen na bezwaar.
Kortsluiting: de voorzieningenrechter doet uitspraak in de bodemprocedure. Dit kan alleen maar als de bodemprocedure zich in de fase van beroep of hoger beroep bevindt.
De in Waderveen wonende 83-jarige mevrouw De Hoon vraagt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (jo. de Verordening maatschappelijke ondersteuning Waderveen) huishoudelijke hulp aan bij het college van burgemeester en wethouders van Waderveen. Het college laat haar schriftelijk weten dat zij gezien haar medische en sociale situatie in aanmerking komt voor drie uren en 45 minuten huishoudelijke hulp per week, maar dat zij de eerste drie uren zelf moet betalen. Uit de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Waderveen van het college volgt namelijk dat de eerste drie uren huishoudelijke hulp niet worden vergoed. Is er een indicatie voor meer dan drie uren per week, dan wordt het overige deel wel vergoed. Mevrouw De Hoon krijgt dus slechts 45 minuten huishoudelijke hulp betaald. Mevrouw De Hoon is het helemaal niet eens met deze beslissing van het college. Zij moet rondkomen van haar AOW en een klein pensioen en kan het geld voor drie uren huishoudelijke hulp per week absoluut niet missen.
D. Welke aspecten betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening?
E. Staat tegen de uitspraak op het verzoek voorlopige voorziening hoger beroep open?
D.
Spoed
o ‘negatieve drempeltoets’: als geen spoed: dan afwijzing verzoek
Aard van de voorziening
o Wat voor voorziening wordt verzocht?
Rechtmatigheid
o ‘voorlopig rechtmatigheidsoordeel’: verwachting over de vraag of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven
Belangenafweging
o NB: ‘onomkeerbare gevolgen’ is niet altijd richtinggevend
In art. 8:81 lid 1: er moet spoed zijn bij de voorlopige voorziening zijn. Dat wordt ook wel de drempeltoets genoemd. Aan dit vereiste voldoe je best wel snel; is meestal niet echt het probleem. Ben je over die drempel heen? Dan moet de rechter echt aan het werk. Wat wil je eigenlijk? Wat voor voorziening? Zoals: behandeling alsof je wél een vergunning hebt – na een afwijzing. Denk aan afwijzing één week voor start evenement. De aard was zodanig dat de voorzieningenrechter echt wel nadenkt voor hij dat doet. Want hij kan eigenlijk geen definitief oordeel geven of de cliënt recht had op de vergunning. Als hij zo’n voorlopig oordeel geeft, dan zet hij wel een onomkeerbaar proces in gang. Dat is de aard van de voorziening (financiële voorzieningen worden niet zo snel toegewezen). Daarna: rechtmatigheidstoets/hij geeft een rechtmatigheidsoordeel. Een voorlopig oordeel over wat hij denkt dat de uitkomst van de bodemprocedure zal zijn. Als hij al ziet wat de ‘rechtmatige situatie’ is; als hij overtuigd is dat het onderliggende besluit rechtmatig is, dan zal hij minder snel geneigd zijn het verzoek van de burger toe te wijzen. En omgekeerd natuurlijk. Dus als de burger een goed verhaal heeft dat het besluit onrechtmatig is, dan zal hij eerder geneigd zijn het verzoek toe te wijzen; Rechtbank Zutphen over verboden demonstratie. Daarin zei voorzieningenrechter; de burgemeester heeft niet goed getoetst. En hij dacht; na goed onderzoek zal het wel rechtmatig zijn; dus ik wijs het verzoek toe. Als laatste doet hij een belangenafweging.
Dus:
- Spoed
- Aard
- Rechtmatigheid (Rb Zutphen)
- Belangenafweging
Voorbeeld: Intrekking vergunning bordeel; sluitingsbevel. Vermoed werd dat eigenaresse haar prostituees zou dwingen tot bepaalde handelingen. Vanuit gezondheids- en veiligheidsoverwegingen heeft burgemeester vergunning ingetrokken. Wat was er mis met het sluitingsbevel? De burgemeester baseerde zich op verhalen van vorige werkneemsters. Die verhalen waren anoniem; de directe bron was onduidelijk. Overige aanwijzingen waren ook anoniem: waren berichten op forum op internet waar dat bordeel werd besproken. - Connexiteit; voldaan - Juiste hoedanigheid; voldaan - Griffierecht; voldaan - Juiste vorm; voldaan - Rb Amsterdam; voldaan - ‘Goed verhaal’ o Spoed: voldaan (bedrijf moest ineens dicht) o Aard: voldaan (schorsing was niet zo raar) o Rechtmatigheid: moeilijk o Belangenafweging: moeilijk
Rechtmatig intrekkingsbesluit?
Het waren anonieme verklaringen; je kunt dus niets bewijzen want het zijn vermoedens. Burgemeester zei; ja ik ben in bewijsnood dus ik moet wel gebruikmaken van zulke verklaringen.
Voorzieningenrechter: ik durf geen voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit. Dus ze zei; dan doe ik een belangenafweging:
- Belang intrekken vergunning: gezondheid en veiligheid prostituees
- Belang cliënt: financieel belang.
Dan is de afweging heel snel gemaakt. Die tegen elkaar afgewogen, wijs ik het verzoek tot schorsing van de intrekking af.
Bodemprocedure: die zaak is gewonnen voor de bordeelhouder. Werd nog bevestigd door ABRvS.
E.
Nee, art. 8:104 lid 2 onder d Awb. Tegen uitspraken voorzieningenrechter op verzoek voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open. Als de voorzieningenrechter kortsluit in de zin van art. 8:104 lid 1 onder b, dan staat HB wel open.
Het gaat niet goed met Loes de Visscher. Nadat zij werkeloos is geraakt, is ze uiteindelijk in de bijstand terechtgekomen. Van die uitkering kan zij echter ternauwernood rondkomen en zij vraagt op 2 februari 2013 bij de Belastingdienst/Toeslagen een huurtoeslag aan. Half april heeft ze nog niets vernomen en wil zij gerechtelijke stappen ondernemen. De nood is hoog!
Schets de weg die Loes moet bewandelen om de rechter te (kunnen) adiëren. U hoeft geen rekening te houden met bepalingen uit bijzondere wetten en dient uw antwoord uitsluitend te baseren op de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Is het een besluit in art. 1:3? Want het is geen schriftelijke beslissing. Maar; het niet (tijdig) (6:13??) nemen van een besluit wordt gelijkgesteld met een besluit: art. 6:2. Het is dan een fictief besluit. De termijn was 8 weken en die is overschreden. Er is dus een rechtsingang.
Tegen fictieve besluiten in de zin van art. 6:2 kan geen bezwaar worden ingediend: art. 7:1 lid 1 sub f Awb (ze hoeft niet een bezwaarprocedure te doorlopen). Maar: art.6:12 lid 2 ze moet wel eerst een schriftelijke ingebrekestelling sturen naar het bestuursorgaan. Wordt uiteindelijk binnen 2 weken nog niet beslist, dan kan beroep worden ingesteld bij de bevoegde bestuursrechter. In casu is de bevoegde rechter op grond van 8:6 de rechtbank.
Conclusie: 6:1 jo 7:1.
Artikel 2.3.18, eerste lid, aanhef en sub a, Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Bredewaarde (APV) luiden als volgt:
- De eigenaar of houder van een hond of degene die een hond onder diens toezicht heeft is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. op de weg, behalve op plaatsen die door het college als zodanig zijn aangewezen;.
Bij besluit van 1 juli 2014 (op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt per 2 juli 2014) is de locatie Jan van Polanenstraat als hondenuitlaatplaats aangewezen. Het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 Awb. De heer en mevrouw De Bruijn wonen in deze straat en zijn het absoluut niet eens met de aanwijzing als hondenuitlaatplaats. Zij menen als direct aan de hondenuitlaatplaats grenzende omwonenden, onevenredig benadeeld te worden. Zij vrezen visuele, geluids- en stankoverlast. Ze hebben dan ook zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 Awb ingebracht. Die zienswijzen hebben het college evenwel niet op andere gedachten gebracht. Hun buurman, Van Seters, vreest ook voor extra overlast, maar heeft besloten geen zienswijzen in te brengen. De heer en mevrouw De Bruijn hebben dat immers al gedaan en hij deelt hun mening.
A De heer en mevrouw De Bruijn willen actie ondernemen tegen het aanwijzingsbesluit. Welk rechtsmiddel kunnen zij instellen bij welke instantie?
B. Ook de heer Van Seters wil iets ondernemen. Kan hij hetzelfde rechtsmiddel aanwenden als de heer en mevrouw De Bruijn?
A.
Afdeling 3.4 Awb: uniforme openbare besluitvormingsprocedure. Het voorgenomen besluit wordt ter inzage gelegd. Mensen kunnen zienswijzen indienen en die zienswijzen worden meegenomen in de definitieve besluitvorming.
Zienswijzen hebben ze ingediend, maar ze zijn het niet eens met het besluit.
Ze kunnen beroep instellen. Waarom geen bezwaar? Het is een uitzondering als in 7:1 lid 1 sub d. Dus volgens 8:1 hebben ze mogelijkheid om beroep in te dienen. Het is een uitzondering op het verplicht indienen van bezwaar, omdat ze al hun zienswijzen al naar voren hebben gebracht. Het heeft geen zin om dat nog te gaan herhalen.
8:6 Awb.
B.
Nee, art. 6:13 Awb. Die voorprocedure (zoals bezwaar, administratief) is een verplichte voorprocedure.
(tenzij niet verweten kan worden kan geen bezwaar ingediend, zoals het geval dat het besluit van ‘kleur’ wisselt)
Door zijn longaandoening heeft Chris van Dommelen al geruime tijd zijn vak als stukadoor niet meer kunnen uitoefenen en “zit hij in de ziektewet”. Hij ontvangt van het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een uitkering ingevolge de Ziektewet. Het UWV heeft hem in het kader van re-integratie aangemeld bij het reintegratiebureau PeopleForWork. Echter wat Chris ook doet – bellen, schrijven, mailen – het bureau laat niets van zich horen. Chris krijgt op die wijze totaal geen ondersteuning bij zijn pogingen om weer aan de slag te komen. Ten einde raad schrijft Chris een brief aan de Nationale ombudsman waarin hij zich beklaagt over het UWV dat hem in zijn ogen met een prutsbureau heeft opgezadeld.
Alle goede pogingen ten spijt gaat het niet beter met Chris en na twee jaar in de ziektewet is hij nog steeds niet voldoende opgeknapt om zijn vak weer op te pikken. Hij vraagt op 2 april 2012 bij het UWV een arbeidsongeschiktheids- uitkering op grond van de Wet arbeid en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan. Als hij half mei nog niets heeft vernomen, wordt Chris zenuwachtig. Hij heeft het helemaal gehad met het UWV en wil dat het UWV beslist op zijn aanvraag. Chris schrijft wederom een brief aan de Nationale ombudsman. Dit keer beklaagt hij zich over de traagheid van het UWV.
A. Is de nationale ombudsman bevoegd om naar aanleiding van de klacht van Chris een onderzoek in te stellen? Zo ja, is de nationale ombudsman verplicht om vervolgens een onderzoek in te stellen?
B. Is de nationale ombudsman bevoegd om naar aanleiding van de klacht van Chris een onderzoek in te stellen? Zo ja, is de nationale ombudsman verplicht om vervolgens een onderzoek in te stellen?
Wet Nationale Ombudsman
NB: op grond van artikel 9:22 onder c Awb: beklag = een beklagprocedure echt.
Art. 9:18: iedereen heeft het recht een onderzoek te verzoeken aan de Nationale ombudsman.
Art. 9:18 lid 3: Ombudsman is verplicht onderzoek in te stellen, tenzij:
- 9:22 -> dan ombudsman niet bevoegd een onderzoek te doen
- 9:23 en 9:24 -> dan is hij wel bevoegd, maar niet verplicht.
In casu:
Geval 9:18 want het is een gedraging van een bestuursorgaan. Dus in principe is ombudsman bevoegd en verplicht.
Maar, uitzondering: 9:23 onder h: ombudsman hoeft het in casu niet te doen, want Chris moet eerst naar het bestuursorgaan zelf: kenbaarheidsvereiste. Als daaraan niet voldaan is, dan is de ombudsman wel bevoegd maar niet verplicht om een onderzoek te doen.
Er wordt al tijden nagedacht over de hervorming van de organisatie van de bestuursrechtspraak. In Bestuursrecht 2 wordt gewag gemaakt van de indiening van het voorstel van Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak (p. 41). Dit wetsvoorstel heeft het niet gehaald: het is eind 2016 ingetrokken. Bent u van mening dat de organisatie van de bestuursrechtspraak veranderd moet worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nadeel: verschillende hoogste bestuursrechters. Dat is een rechtseenheid probleem. Er is ook een rechtszekerheidsprobleem. Want er zijn niet steeds 2 feitelijke instanties. Want uitgangspunt is dat je recht hebt op 2 feitelijke instanties. In sommige zaken heb jee maar één rechter die zich kan buigen over jouw zaak.
Oplossingen:
- Dezelfde hoogste bestuursrechter
- Iedereen moet in eerste aanleg naar de rechtbank
Weerleggingen: Geld? Gebrek aan expertise van rechtbank én bestuursrechter? Kennis gaat verwateren doordat er centrale kennis uit elkaar gehaald wordt (ABRvS).