W Flashcards
1
Q
wassen
A
waste, wasten
2
Q
wegen ( weigh)
A
woog, wogen
3
Q
werpen ( throw)
A
wierp, wierpen
4
Q
weten
A
wist, wisten
5
Q
wijzen ( indicate)
A
wees, wezen
6
Q
willen
A
wilde/wou, wilden/wouden
7
Q
winnen
A
won, wonnen
8
Q
worden
A
werd, werden
9
Q
wrijven
A
wreef, wreven