D Flashcards
1
Q
Denken ( ovt)
A
dacht, dachten
2
Q
doen
A
deed, deden
3
Q
dragen
A
droeg, droegen
4
Q
drijven ( float)
A
dreef, dreven
5
Q
drinken
A
dronk, dronken
6
Q
duiken ( diving)
A
dook, doken
7
Q
dwingen ( force)
A
dwong, dwongen