H Flashcards
1
Q
hangen
A
hing, hingen
2
Q
hebben
A
had, hadden
3
Q
helpen
A
hielp, hielpen
4
Q
heten
A
heette, heetten
5
Q
houden
A
hield, hielden
hangen
hing, hingen
hebben
had, hadden
helpen
hielp, hielpen
heten
heette, heetten
houden
hield, hielden