VZ & VT Flashcards

1
Q

Vitale functies zijn:

A
  • ademhaling
  • circulatie (hartslag/bloeddruk)
  • temperatuur
  • bewustzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 kwaliteiten vd ademhaling

A

1) frequentie
2) diepte
3) regelmaat
4) ademhalingspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Normale ademhaling =

A

15-20x per minuut
Hoe jonger het kind, hoe vaker het ademhaalt per min.
In rust -> ademhaling oppervlakkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Apneu

A

= afwezigheid van ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dyspneu

A

benauwdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kussmaul ademhaling

A

zeer diepe, ononderbroken en regelmatige ademhaling; ontstaat bij zorgvrager met ernstig ontregelde diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cheyne-Stokes ademhaling

A

diepte vd ademhaling neemt eerst toe, dan af en stopt dan even -> bij stervende zorgvragers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Atactische ademhaling =

A

volledig onregelmatige ademhaling wat betreft diepte en frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Foetor ex ore

A

als iemand onaangenaam uit de mond ruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ademhalingswaarde bepalen door

A

ademhalingen te tellen

doe dit zonder dat zorgvrager door heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Circulatie bewaken door

A

door waarden vd polsslag te bepalen en bloeddruk te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

4 kwaliteiten vd pols

A

1) frequentie (slagen per min)
2) regelmaat
3) gelijkmatigheid
4) kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Normale polsfrequentie in rust =

A

60-100 slagen per minuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tachycardie

A

> 100 slagen per min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bradycardie

A

< 50 slagen per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Plaats om hartslag te bepalen

A

meestal bij arteria radialis (pols)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hypertensie

A

bovendruk > 140 mmHg of onderdruk > 90 mmHg

meestal allebei verhoogd, soms ook alleen bovendruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hypotensie

A

bloeddruk zo laag dat lichaam niet in staat is om normaal te functioneren (duizelig, flauwvallen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Normale lichaamstemperatuur

A

37 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verhoging

A

37.5-38.5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

koorts

A

38-40 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hyperthermie

A

> 41 graden (levensbedreigend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Meting lichaamstemperatuur

A

rectaal - in anus
oraal -> onder tong
axillair -> onder oksel
tympanisch of auraal -> in oor

24
Q

observeren en meten vh bewustzijn

A

door observeren

meten door Glasgow Coma Scale –> EMV score

25
Q

welke temperatuur meting is betrouwbaarst?

A

De rectale meting

26
Q

Hoe vaak meet je vitale functies?

A

1-3x per dag

27
Q

Hoe werkt bloeddrukband?

A

oppompen totdat je pols niet meer voelt en dan + 30 mmHg

28
Q

Indicatie voor meten van vitale waarden

A
  • uitgangswaarde bepalen bij opname
  • verandering in toestand zorgvrager
  • voorafgaand aan procedure/ingreep
  • voor/na toediening van medicament of (bloed)-product
29
Q

Wanneer wordt extra O2 voorgeschreven?

A

als tekort aan O2 in arteriële bloed het gevolg is van 1vd onderstaande oorzaken:

  • onvoldoende longventilatie
  • verminderde longdiffusie
  • koolmonoxidevergiftiging
30
Q

Toediening extra O2 heeft geen effect bij:

A

bloedarmoede

onvoldoende pompwerking vh hart

31
Q

Verschillende toedieningssytemen om O2 toe te dienen –> neuskatheter & O2 bril

A

katheter moet in neus -> onaangenaam; dagelijks vervangen.
O2 bril -> slang met 2 uitstekende stukjes
Beide redelijke belastend, zichtbaar; geven veel zuurstofverlies.
Gebruikt als nauwkeurigheid bij toedienen geen 1e vereiste is

32
Q

Toedieningssysteem O2 -> transtracheale katheter

A

kleine stoma in hals, zuurstof direct in trachea.

  • bedekken met sjaaltje
  • verlies van O2 is helft kleiner dan bij neuskatheter of bril
33
Q

Toedieningssysteem O2 -> zuurstofmasker

A

alleen in acute situaties

als zorgvrager nauwkeurig afgepaste hoev. O2 van hoge vochtigheidsgraad nodig heeft of alleen door mond kan ademen.

34
Q

Doel van meten saturatie

A

= het bewaken vh O2 percentage in de lichaamsweefsels

35
Q

normale saturatie waarde

A

tussen 96-100% -> bij gezonde mensen
COPD en hartfalen -> 92-100%

> 95% toediening zuurstof overwegen
<90% -> zuurstof toedienen
beide in overleg met arts

36
Q

Indicaties voor meten vd saturatie

A
  • ontwennen/afbouwen van beademing of zuurstof
  • benauwdheidsklachten
  • cyanose
  • haal langzame of heel snelle ademhaling / pols
  • verandering in bewustzijn vd zorgvrager
37
Q

Indicaties toedienen O2

A
- hypoxie
diffusiestoornissen (longembolie)
ademnood (longinfectie)
acuut MI
sedatie
anemie
38
Q

Wanneer steunkousen?

A

door arts voorgeschreven bij zorgvragers met veneuze (aderlijke) klachten (spataderen) of bij mensen met vochtophoping (oedeem) in de benen

39
Q

Gebruik van Doff N’ Donner

A

= hulpmiddel om alle typen compressiekousen van alle drukklassen snel en comfortabel aan/uit te trekken.
Vorm van waterballon
kous gaat langer mee omdat er niet aan getrokken wordt

40
Q

Wanneer wel/niet compressietherapie?

A

bij chronische veneuze insufficiëntie –> therapie wel

Bij ARTERIËLE insufficiëntie vd circulatie in de venen zeker NIET. (uit te sluiten met enkel-arm index)

41
Q

Indicaties voor compressietherapie

A
  • onvoldoende werking lymfevaten
  • trombose
  • lipoedeem
  • onvoldoende werking vd bloedvaten (veneuze insufficiëntie)
42
Q

Polsteren

A

= aanleggen van materiaal om de druk vd zwachtel te verdelen en de huid te beschermen. Op uitstekende delen (enkel) wordt druk plaatselijk hoger dan op niet-uitstekende delen. Decubitus gevolg

43
Q

BMI waarden

A
20 = normaal
25 = matig overgewicht
35 = ernstig overgewicht
44
Q

Blefaritis

A

= ontsteking vd ooglidranden

45
Q

Subcutane injectie

A

geneesmiddel in de subcutis / onderhuids vetweefsel geïnjecteerd (insuline)

46
Q

intramusculaire injectie

A

wordt het geneesmiddel in spierlaag (musculair) geïnjecteerd (vit. b12 injectie / griepprik)

47
Q

Indicaties subcutane injectie

A

orale toediening niet mogelijk
resorptie is tijd gebonden
behoefte aan lokaal anestheticum

48
Q

Toedieningsplaatsen subcutane injectie

A

plaatsen waar bloedvoorziening voldoende is en huid en onderhuidse vetweefsel school + heel zijn:

1) boven/buitenkant vh bovenbeen
2) gebied naast en onder navel (vuist op navel)
3) billen (bovenste buitenste deel)
4) boven/buitenkant vd bovenarm

49
Q

2 technieken voor subcutaan injecteren

A

huidplooitechniek en loodrechttechniek

50
Q

huidplooitechniek subcutaan injecteren

A

injecteer je in huidplooi = laag huid met vet, zonder spierweefsel.
injectienaald met snelle beweging in huidplooi, onder hoek van 45 graden.

51
Q

loodrechttechniek subcutane injectie

A

korte naalden
spierweefsel niet raken
plaats naald met snelle beweging loodrecht in huid
vb. heparine

52
Q

Intramusculaire injectie

A

toegepast wanneer medicijn snel moet worden opgenomen. sneller (binnen 15-20 min) opgenomen dan subcutane injecties

53
Q

indicaties intramusculaire injectie

A

medicijn kan niet via maag-darmkanaal worden opgenomen.
medicijn wordt goed opgenomen in spier
medicijn dient snel te werken

54
Q

complicaties intramusculaire injectie

A

risico groter dat je bloedvat/zenuw raakt
spuit op plaatsen met dikke spierbundels –>BBB en delta spier bovenarm
andere complicaties:
- slechte resorptie
- weefselbeschadiging
- overgevoeligheid geneesmiddel

55
Q

toedieningsplaatsen intramusculaire injectie

A

BBB-plaatsen: Bovenste Buitenste middenstuk Bovenbeen en Bovenste Buitenste Bilkwadrant
+ deltaspier bovenarm.

56
Q

Toedieningswijze intramusculaire injectie

A

Loodrechttechniek -> huid strak spannen
Z-techniek / rangeertechniek:
- huid strak trekken naar achteren, steek je naald loodrecht in huid, daarna huid loslaten -> schuift over gaatje van naald: vloeistof kan niet teruglopen.
Bij etsende vloeistoffen.