GL Flashcards
Psychologie =
De wetenschap die zich bezighoudt met menselijk gedrag en en de achtergronden hiervan. Houdt zich bezig met wat mensen doen en waardoor ze doen wat ze doen.
Psychologie en verpleegkundige:
Psychologie leert je hoe mensen zich gedragen en waarom. Deze kennis = nodig om mensen te verplegen.
Als professioneel vpk reageer je niet op grond van je eigen 1e impulsen maar op grond van kennis en ervaring.
Filosofie =
diep nadenken, doordenken of overdenken, een wijsgierige bespiegeling houden.
Filosofie wordt vanuit de oudheid (plato) in 3 delen gesplits:
1) Metafysica = kennis vh meest wezenlijke
2) de praktisch normatieve filosofie = waardeleer met ethiek als kern.
3) de logica = kennisleer en methodologie.
Filosofie en verpleegkundige:
belangrijk dat je uitdrukkingen in gewone omgangstaal, waarvan betekenis en waarheid omstreden zijn, analyseert. Ook toets je het waarheidsgehalte vd uitspraken.
Antropologie =
het wetenschapsgebied dat de herkomst, het wezen en de toekomst vd mens bestudeert. Studie vd natuurhistorische ontwikkeling vd mens.
Bestudeert menselijke biologische verschijnselen die zich in tijd/ruimte afspelen op niveau vd bevolking.
- bestudeert variabiliteit tussen populaties en niet tussen individuen (psychologie) of maatschappelijke groeperingen (sociologie).
Fysische antropologie
worden het ontstaan vd mens, evolutie, genetic, mutaties, selectie en afstamming vd mens nader onderzocht en beschreven
(culturele) antropologie en verpleegkundige:
richt haar aandacht op mens als cultuurdrager.
Vorm, functie en inhoud vh verpleegkundig handelen zijn gerelateerd aan datgene wat daarover in de cultuur is geformuleerd. De zorg voor de zieke is in elke cultuur anders.
Sociologie =
mens- en maatschappijwetenschap (groepsgedrag staat centraal). geeft antwoord op 2 vragen:
1) hoe worden mensen in hun gedrag beïnvloed door het gegeven dat ze deel uit maken van groter sociale eenheden?
2) hoe zit onze samenleving in elkaar?
Sociologie en verpleegkundige:
vpk hebben veel te maken met groepen, maatschappelijke gegevens van waaruit zorgvragers hun zorgvraag op eigen wijze naar voren brengen.
Vpk -> lid van verschillende groepen en heeft dus op onderdelen een eigen manier van zorgverlening of opvattingen over zorg verlenen, hulp geven en omgaan met ander.
Pedagogiek =
ontwikkelingsleer / ontwikkelingspsychologie
studie vh gedrag vd mens, van geboorte tot dood, vanuit een gezichtspunt van ontwikkeling.
Reflecteren =
reflecteren = leren - een bewustwordingsproces.
Je bedenkt wat je met de kennis van nu de volgende keer anders zou doen.
STARR reflectie
Situatie Taak Actie Resultaat Reflectie
Behaviorisme (leertheorie) =
leerprocessen waardoor een organisme zich aanpast aan de omgeving. Gedrag linken aan een bepaalde gebeurtenis of bepaald geluid.
= wetenschap filosofie naar het leren leren
2 stromingen: Klassieke & operant conditionering
Conditionering
= leerprocessen waardoor we ons aanpassen aan de omgeving, het gaat hierbij om gedrag (hond zindelijk mk).
- Stimulus: horen, ruiken, voelen (externe prikkel)
- respons: reactie op stimulus. Op moment dat je stimulus weghaalt, blijft het gedrag niet.
- stimulus generalisatie: eerst alleen bang voor katten, daarna voor alle vierpotigen.
Klassieke conditionering = stimulus -> respons.
Operante conditionering = stimulus -> respons -> conditionering
Klassieke conditionering
Gaat het erom dat een mens/dier ‘leert’ op een bepaalde prikkel op een bepaalde manier te reageren. Het geleidelijk ontstaan van een koppeling tussen prikkel (stimulus) en de reactie op die prikkel (respons).
VB = experiment Pavlov (kwijlende hond)
verschijnsel van generalisatie
geconditioneerde respons niet alleen optreedt wanneer geconditioneerde stimulus aangeboden wordt, maar ook bij stimulus die op de geconditioneerde stimulus lijken. In extreme gevallen ontstaan fobieën.
Experiment Pavlov: hond belletje en voedsel -> kwijlen = vorm van:
Klassieke conditionering
Operante conditionering
gaat het erom welke consequenties je eigen gedrag voor je heeft, wat voor jou de gevolgen van je eigen gedrag zijn. Prettig gevolgen -> meer van dit gedrag vertonen en omgekeerd.
Consequentie kan negatief of positief zijn
5 mogelijke consequenties van gedrag binnen operante conditionering
1) Positieve bekrachtiging
2) negatieve bekrachtiging
3) positieve straf
4) negatieve straf / gedragskosten
5) extinctie van gedrag
Positieve bekrachtiging =
Je gedrag kan je iets prettigs opleveren (rat Skinner)
- je hebt hard geleerd voor toets en krijgt goed cijfer
Negatieve bekrachtiging
je gedrag kan je iets onprettigs opleveren
- als je spruitjes niet opeet haal ik je toetje ook weg => effect: je gaat je bord wel leegeten omdat je toetje wil.
Positieve straf
je gedrag kan je iets onprettigs opleveren
- je drinkt te veel alcohol en je hebt volgende dag enorme kater
Negatieve straf
Je gedrag kan iets prettigs van je wegnemen
- omdat jeroen corveetaak niet doet, mag hij vnv geen tv kijken.
Extinctie van gedrag
volgt geen enkele consequentie op je gedrag = negeren.
klassieke vs operante conditionering
- Klassieke conditionering: bepaald bestaand gedrag wordt veranderd door de omgeving, puur door associatie.
- Operante conditionering: er treedt bepaalt gedrag op, op het moment dat er een beloning voor staat, treed het gedrag weer op. Het gaat erom dat er consequenties aan verbonden zijn: positief of negatief
Aversieve stimuli
echt straffen als iemand iets doet wat niet mag. Dit is de laatste optie.
Bijv. tik op vingers