Vrije tijd Flashcards
de vakantie
las vacaciones
de siësta, het middagdutje
la siesta
het feest
la fiesta
de jaarmarkt, de kermis
la feria
de excursie, het uitstapje
la excursión
uitgaan
salir
afspreken
citarse, quedar
bezoeken
visitar
het bezoek
la visita
zich vermaken
divertirse
leuk
divertido
zich vervelen
aburrirse
saai
aburrido
de zin
las ganas
zin hebben om iets te doen
tener ganas de hacer algo
ik heb er geen zin in
no me da la gana
de sport
el deporte
sporten
hacer deporte
de wintersport
los deportes de invierno
skiën
esquiar
(zich) bewegen
mover(se)
(lopen) gaan
andar
wandelen
caminar,
pasear
de wandeling
el paseo
een ommetje maken
ir de paseo /
dar un paseo
rennen, hardlopen
correr
beginnen te rennen
echar a correr
springen
saltar
het voetbal
el fútbol
voetbalfan zijn
ser un aficionado al fútbol
de voetbalclub
el club de fútbol
het tennis
el tenis
tennissen
jugar al tenis
de tennisschoenen
las zapatillas de tenis
de (voet)bal
el balón (de fútbol)
met een bal spelen
jugar con un balón)