Gezondheid en Welzijn Flashcards
1
Q
de gezondheid
A
la salud
2
Q
Proost!
A
Salud!
3
Q
Gezondheid (bij niezen)
A
Jesús!
4
Q
genieten
A
disfrutar
5
Q
een goede gezondheid genieten
A
disfrutar de excelente salud
6
Q
zich goed/slecht voelen
A
estar bien/mal
7
Q
(zich) voelen
A
sentir(se)
8
Q
pijn doen
A
doler
9
Q
ik heb hoofdpijn
A
me duele la cabeza
10
Q
moe
A
cansado
11
Q
het dieet
A
la dieta, el régimen
12
Q
de therapie
A
la terapia
13
Q
de vorm
A
la forma
14
Q
in vorm zijn
A
estar en forma
15
Q
ziek
A
enfermo
16
Q
ziek worden
A
caer / ponerse enfermo
17
Q
de zieke
A
el/la enfermo /-a
18
Q
de ziekte
A
la enfermedad
19
Q
ernstig, zwaar
A
grave
20
Q
het ongeluk, ongeval
A
el accidente
21
Q
een ongeluk krijgen
A
sufrir un accidente
22
Q
de wond, de verwonding
A
la herida
23
Q
de schade
A
el daño
24
Q
(zich) verwonden / pijn doen
A
hacer(se) daño
25
Q
genezen, helen
A
curar