Vragen uit de kennisclips Flashcards

1
Q

Dhr B. van 54 jaar heeft post operatieve pijn ondanks 4ddaags PCM 1000mg. Bekend met nierinsufficiëntie en hypertensie. Welke aanpassing is het meest toegewezen in zijn medicatie?

A

toevoegen van een zwak opiaad gezien de VG. Dus mogelijk tramadol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bijwerking doet zich niet voor bij een klassiek selectief COX-2 remmer?

A

trombocythopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is belangrijkste verschil tussen transdermale en transnasale toediening van fentanyl?
tov van transdermale toediening werkt transnasale toediening:

A

sneller en korter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar staat ADME voor?

A

Absorptie, distributie, metabolisme, eliminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

U start bij een 72 jarige patiënte met prednison vanwegeeen polymyalgia rheumatica. Dit middel werkt echter nieten ze heeft ook geen bijwerkingen. Ze vertelt dat ze naast
de prednison ook nog een middel inneemt dat ze bij dedrogist gekocht heeft. Welke van de volgende middelen is het MEEST waarschijnlijk verantwoordelijk voor het gebrek
aan effect van de prednison?

Pantoprazol
Diclofenac
Sint-Janskruid
Echinaforce.

A

Sint Janskruid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Acetylsalicylzuur moet ongeveer 5 dagen voor een hersenoperatie worden gestopt om ernstige bloedingen te voorkómen. Wat is de BELANGRIJKSTE reden voor het feit dat het al 5 dagen voor de ingreep gestopt moet worden?

A

De aanmaak van nieuwe trombocyten die niet door acetylsalicylzuur zijn geremd, moet op
gang komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke van de volgende middelen of factoren VERSTERKT het antistollend
effect van acenocoumarol het MEEST?

  1. Alcoholinname
  2. Flucloxacilline
  3. Cotrimoxazol
  4. Rifampicine
A

cotrimoxazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nadroparine heeft een aantal therapeutische voordelen ten opzichte van heparine.
Op welke van de onderstaande beweringen over nadroparine is dit voordeel ten
opzichte van heparine het MEEST gebaseerd?

  1. Nadroparine heeft een langere halfwaardetijd
  2. Het antistollend effect van nadroparine kan betrouwbaar gemeten worden met
    de APTT
  3. Protamine werkt beter als antidotum bij bloedingen door nadroparine
  4. De klaring van nadroparine is onafhankelijk van de nierfunctie
A

Nadroparine heeft een langere halfwaardetijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Van welke van de volgende antistollingsmiddelen moet de dosis bij patiënten
met een nierinsufficiëntie aangepast worden?
1. Acenocoumarol
2. Edoxaban
3. Dabigatran
4. Rivaroxaban

A

dabigatran

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dhr. Broecken (54) heeft ernstige post operatieve pijn, ondanks paracetamol 4dd 1000mg. Hij
is bekend met hypertensie en een verminderde nierfunctie.
Welke aanpassing is het meest aangewezen bij deze patiënt?
1. Ophogen paracetamol tot 8dd 1000mg
2. Start Diclofenac 3dd 50mg
3. Start Morfine s.c. 5mg zn max 6dd
4. Start Amitriptyline 2 dd 25mg

A
  1. start morfine s.c. 5mg zn max 6dd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antidotum van paracetamol?

A

N-acetylcysteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij alcoholmisbruik hoeveel gr paracetamol max per dag?

A

2 gr ipv 4 gr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een patient krijgt na een myocardinfarct een lage dosis acetylsalicylzuur voorgeschreven. Het werkingsmechanisme in deze situatie is gebaseerd op:

A

remming van de aanmaak van tromboxaan A2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

van welke van de volgende antistollingsmiddelen moet de dosis bij een patiënt met nierinsufficientie worden aangepast?
1. acenocoumarol
2. dabigatran
3. endoxaban
4. rivaroxaban

A

dabigatran

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk van de onderstaande medicatie geeft klinisch het meeste risco op een hypokaliemie?

thiazide diuretica
lisdiuretica
kaliumsparende diuretica

A

thiazide diuretica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beta-blokkers: welk van de onderstaande medicatie kan ritmestoornissen induceren?
propanolol
sotalol
carvedilol
metroprolol

A

sotalol

17
Q

Welk van onderstaande medicatie kan bradycardie als bijwerking hebben?

Verapamil
Nifedipine
Amlodipine
Diltiazem

A

Dilatiazem

18
Q

Bij een nierarteriestenose, is net als bij gebruik van NSAIDs, het effect van een ACE-remmer veel groter. Waarom is dat?

A

RAAS zorgt voor maximale contractie van afvoerende arterie

19
Q

Van welk geneesmiddel neemt de kans op ernstige toxiciteit het meest toe in combinatie met hypokaliaemie?

A

digoxine

20
Q

Na hoeveel tijd treedt tolerantie voor het effect van nitraten op?
1. Na 6-8 uur
2. Na 6-8 dagen
3. Na 6-8 maanden
4. Na 6-8 minuten

A

6-8 uur

21
Q

Wanneer verhoogd risico op krijgen serotonine syndroom?

A

Tramadol + SSRI

22
Q

Hydrochloor thiazide + SSRI =

A

meer risico op hyponatriemie

23
Q

NSAID + ACE remmer geeft

A

nierinsufficientie

24
Q

SSRIs verhogen selectief de serotonerge
neurotransmissie. Welke bijwerking is geen
waarschijnlijk gevolg van verhoogde serotonerge
neurotransmissie?
a. Slaap problemen
b. Misselijkheid
c. Hartslag verhoging
d. Sexuele disfunctie

A

hartslag verhoging

25
Q

Je mag SSRIs nooit combineren met een MAO
remmer. MAO is het enzym dat oa. serotonine
afbreekt. Welk symptoom kan optreden wanneer je
een SSRI combineert met een MAO remmer?
a. Rabdomyolyse
b. Temperatuurverlaging
c. Verhoogde alertheid
d. Sedatie

A

rhabdomyolyse

26
Q

Vanwege welke bijwerking dienen TCA’s
voornamelijk in de avond ingenomen te worden?
a. Hartslag verhoging
b. Orthostatische hypotensie
c. Sedatie
d. Kinidine achtige effecten

A

sedatie

27
Q

Lithium ken een smalle therapeutische breedte. Welke van
onderstaande omstandigheden heeft GEEN effect op de plasma
spiegel van lithium?
a. Nierfunctieverlies
b. CYP enzym inductie
c. Starten met NSAIDs
d. Starten met diuretica

A

CYP inductie

28
Q

Idealiter is een smal spectrum antibioticum eerste keuze. Welk argument
verklaard waarom er toch vaker gekozen wordt voor augmentin (amoxicilline
icm clavulaanzuur).
a. Vanwege de hogere effectiviteit
b. Omdat augmentin zowel IV als oraal kan worden toegediend
c. Om tijd te winnen
d. Alle antwoorden zijn juist

A

alle antwoorden zijn juist

29
Q

Antibiotica werken niet tegen virale infecties. Waarom behandel je bij een patient met COPD en een verdenking op een virale long infectie soms toch met een antibioticum?
a. Omdat de verwekker niet met zekerheid is vast te stellen
b. Omdat de patient er sneller van hersteld
c. Omdat een virus niet resistent kan worden tegen antibiotica
d. Omdat het antibioticum een superinfectie kan tegengaan

A

omdat de verwekker soms niet met zekerheid is vast te stellen

30
Q

Wat is de reden voor het toevoegen van clavulaanzuur
aan amoxicilline?
a. De combinatie hoeft minder vaak per dag gegeven te
worden
b. Het verbeteren van het antimicrobiele spectrum
c. Het verminderen van de bijwerkingen van
amoxicilline
d. Het verbeteren van de opname van amoxicilline

A

B. verbeteren van antimicrobiele spectrum

31
Q

Welke farmacokinetische verandering treedt op
voor doxycycline wanneer deze samen met melk
wordt ingenomen?
a. Een kleiner verdelingsvolume
b. Een verminderde biologische beschikbaarheid
c. Een versnelde absorptie
d. Een langere halfwaardetijd

A

Verminderde biologische beschikbaarheid

32
Q

Bij welke 4 medicamenten moet er bij voorschrijven worden vermeld wat reden is van voorschrijven

A

fluconazol, rifampicine, methotrexaat, carbamazepine

33
Q

Bijwerkingen van antacida zijn obstipatie en diarree. Welk antacidum staat bekend om het veroorzaken van obstipatie?

A

Aluminium antacida veroorzaken obstipatie

34
Q

Welke antacidum staat bekend om het veroorzaken van diarree?

A

Magnesium - Mag neee niet komen - diarree

35
Q

Wat is geen typische bijwerking van tamsulosine?

A. Bradycardie
B. Duizeligheid
C. Orthostatische hypotensie
D. Retrograde ejaculatie

A

a1-receptor zorgt voor perifere vasoconstrictie

A. bradycardie

36
Q
A