Vraagstelling Flashcards

1
Q

Onderscheid voor het hypothese toetsend proces

A

Tussen symptomen of testresultaten die gebruikt kunnen worden voor het aannemen en voor het verwerpen van hypothese
(inclusie of exclusie van een stoornis)

Tussen de consistentie en de differentiele waarde van een bevinding. Consistent = kan passen bij een bepaalde stoornis. Differentieel is een bevinding die bijdraagt aan differentiaaldiagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belang van observatie

A

Je wilt gedrag begrijpen in context van omgeving

Niet alleen gegevens; ook tot stand komen van een score, hoe gedraagt een patiënt zich in het contact

Algemeen beeld van functioneren

Toetsen van hypothese

Validiteit van testresultaten vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Halo effect

A

Bepaald gedrag wat uitspringt waardoor de manier waarop je de overige informatie beoordeeld kleurt met die aanname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly