VOW's en CGO's Week 4 Flashcards

1
Q

begrip stigma

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 sociale processen waarop model van epstain gebasseerd is

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

omschrijf 3 quotes waarhet sociale proces betekenisgeving (in context van onzekerheid en angst) op is gebasseerd

A

Sontag:
* ‘Nothing is more punative than to give disease a meaning
– a meaning being invariably a moralistic one’
* ‘Any important disease whose causality is merky, and for
which treatment is ineffectual, tends to be awash in
significance’
* ‘Any disease that is treated as a mystery and acutely
enough feared will be felt to be morally, if not literally,
contagious’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

omschrijf 2 punten waarhet sociale proces medische ordening op is gebasseerd

A
  • Wetenschappelijke ordening / differentiatie:
    ➢ classificatie, ziekte-definitie, risicoprofielen
  • Tegelijk (bepaalde mate) van ‘sociale constructie’ → (deels) arbitrair en ‘normatief’
    ➢ Artsen/geneeskunde: onderdeel van samenleving en bijbehorende moraal.
    ➢ Diagnostiek en classificatie van ziekten gaan over onderscheid normaal vs. afwijkend,
    wenselijke toestand (gezondheid) vs. onwenselijke toestand (ziekte/risico)
    ➢ Patroonherkenning → categorisering → focus op groepen → ongewenste
    eigenschappen (zie a en b) geprojecteerd op ‘risicogroepen’, risicogedrag’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe relateren groepsfocus en AID
S met elkaar?

A
  • Zeer zichtbare ‘gay community’
  • Seksuele revolutie, homo-emancipatiebeweging, massamedia
    *
    ‘Fallacy of overgeneralization’
  • Aanname: patiënten in spreekkamer/kliniek representatief voor hele groep
  • Al in jaren ‘70: medicalisering van “the gay way of life” en homoseks als ‘ongezond’
    ➢ Aanvankelijke naam: GRID, Gay-Related Immune Deficiency’
    ➢ Identificatie van ziekte met de groep → ‘types of people who got ill’
  • Na ontdekking HIV → van ‘risicogroep’ naar ‘risicogedrag’ (‘types of practices’)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom is een lichaamstemperatuur van gem 37 ideaal?

A

enzymefficientie, pathogeen verdediging, homeostase, evolutionare aanpassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe kan het lichaam meer warmte afgeven dan wel eigen productie verminderen

A

Verlaagd basaal metabolisme
Zweten (evaporatie)
Vasodilatatie perifeer (vergroten warmte afgifte radiatie, convectie en conductie)
Ontspannen van de arrector pili-spieren, waardoor haren plat op de huid liggen, waarmee de warmte afgifte door convectie meer wordt gefaciliteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

noem voorbeelden waarmee warmte gegenereerd wordt door verhoging basaal metabolisme of vasthouden van warmte

A

Metabolisme verhoging:

Veroorzaakt door sympathische stimulatie en noradrenaline, adrenaline in de cellen
Veroorzaakt door chemische activiteit in de cellen
Veroorzaakt door schildklier hormoon, en in mindere mate door testosteron en groei hormoon in de cellen
Spier activiteit; bijv. rillen, klappertanden
Kippenvel: de kleine spieren aan de basis van elke haarfollikel, arrector pili-spieren, trekken samen. Dit maakt dat de haren rechtop gaan staan, een fenomeen dat bekend staat als piloerectie of “kippenvel”. Idee is dat hiermee de isolerende luchtlaag die door de haren wordt gevangen vergroot wordt, echter effect bij de mens hiervan is minimaal.
Verteren, absorberen van voedsel
Vasthouden van warmte:
Vasoconstrictie perifeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onderliggend mechanisme van koorts (stappen en componenten)

A
  1. pathogeen/ontsteking aanwezig met pyrogeen.
  2. reactie van cytokinen door pyrogenen met receptoren hypothalamus. zorgt voor productie prostaglandine E2 (PGE2)
  3. PGE2 reageert met thermoregulerende centrum van hypothalamus. setpoint temp. wordt verhoogd
  4. vasoconstrictie, rillen, vberhoogde stofwisseling,gedragsverandering
  5. ontsteking neemt af > minder pyrogenen > setpoint verlaagd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

definitie pyrogenen

A

Pyrogenen zijn koortsverwekkende stoffen die kunnen worden ingedeeld in twee typen:

Exogene Pyrogenen: Dit zijn externe stoffen, zoals componenten van bacteriële celwanden (bijv. lipopolysacchariden) of toxines geproduceerd door pathogenen.

Endogene Pyrogenen: Dit zijn interne stoffen die door het lichaam worden geproduceerd als reactie op exogene pyrogenen. Belangrijke endogene pyrogenen zijn cytokinen zoals interleukine-1 (IL-1), interleukine-6 (IL-6) en tumornecrosefactor-alfa (TNF-α). Deze worden vrijgegeven door immuuncellen zoals macrofagen en monocyten. Deze cytokinen circuleren in de bloedbaan en bereiken de hersenen, met name de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschijnselen als de koorts zakt

A

vasodilatatie perifeer
zweten
lichte kleding aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Alarmsymptomen bij het kind met koorts

A

Klinisch zieke indruk/het ‘niet –pluis’- gevoel van de arts
Anders ziek dan ouders gewend zijn
Verlaagd bewustzijn/sufheid of verward gedrag
Bomberende fontanel
Veranderde huidskleur, m.n. cyanotisch/bleek/grauw zien
Kortademig of snelle ademhaling
Verminderde perifere circulatie
Petechiën of meningeale prikkeling
Focale neurologische uitval, status epilepticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voordelen van paracetamol bij kinderen met koorts

A

Koortsvermindering
Beter algeheel welbevinden (en daarmee vaker ook een betere vochtintake)
Pijnstilling (indien er ook pijn is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nadelen paracetamol bij kinderen met koorts

A

Koortsvermindering; je onderdrukt een natuurlijke reactie van het immuunsysteem van je lichaam
Bijwerkingen en toxiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

begrip opportunistische infectie

A

infectie die vaker of ernstiger verloopt bij mensen met een verzwakte afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

replicatiecyclus van HIV-1

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werkt antiretrovirale therapie voor HIV?

A

met blijvend gebruik

18
Q

hoe werkt diagnostiek van HIV

A

herkent antistof of antigeen van HIV
Duurt 2 weken om aan te tonen van antigeen
HIV antistof is 3 weken

HIV PCR wordt eig alleen gebruikt voor monitoring
is ook duurder en minder beschikbaar

19
Q

kenmerken ART

A

Door de onderdrukking van het virus ontwikkel je geen AIDS en kun je een gezond leven lijden
Het medicijn zorgt ervoor dat je het virus niet meer door kunt geven aan anderen
Je moet het medicijn voor de rest van je leven nemen, als chronische behandeling

20
Q

geef de transmissieroute van HIV-1

A

DC internaliseert/raakt geinfecteerd met HIV1
DC migreert naar lymfeklier
DC activeert t cellen in lymfeklier, kunnen deze Tcellen infecteren
geactiveerde tcellen gerekruteerd naar primaire HIV1 infectie
macrofagen geïnfecteerd op primaire infectieplaats door HIV1
geïnfecteerde macrofagen kunnen CD4+ Tcellen infecteren

21
Q

Is het functioneel dat chronische stimulatie van T-cellen leidt tot uitputting?

A

Ja, dit voorkomt overmatige stimulatie, en daarmee schade door chronische inflammatie. T-celuitputting is een adaptief mechanisme dat weefselschade door chronische inflammatie en auto-immuniteit beperkt bij chronische antigeenstimulatie.

22
Q

Hoe komt het dat HIV-1 infectie niet wordt opgeruimd?

A

HIV-1 integreert in het DNA van de gastheer en kan zo aan het immuunsysteem ontsnappen.

23
Q

Waarom kan het immuunsysteem latent geïnfecteerde cellen niet detecteren?

A

Latent geïnfecteerde cellen produceren geen virale eiwitten die een immuunreactie kunnen veroorzaken.

24
Q

Een van de kenmerken van een HIV-1-infectie is het verlies van CD4+ T-cellen.

Geef drie redenen waarom de afname van het aantal CD4+ T-cellen zulke schadelijke gevolgen heeft voor de aangeboren en adaptieve immuniteit van PWH.

25
Q

Noem 3 cytokinen die een belangrijke rol spelen in de pathogenese van de type I allergische reactie.

A

TNF en chemokines, die zorgen voor en activeren leukocyten, en IL4 en IL% die de TH2cel imuunreactie innitieren

26
Q

pathway allergie type 1

27
Q

pathway allergie type 2

28
Q

pathway type III

29
Q

pathway allergie type IV

30
Q

kenmerken en indicaties paracetamol bij volwassenen

A

bij pijn/koorts
veilig te gebruiken bij elke groep volgens medische richtlijnen
bij acute overdosering: levernecrose. tegenbehandeling: laxans en kool om opname door lichaam te remmen
chronische overdosering: leverschade

31
Q

kenmerken en indicaties paracetamol bij kinderen

A

dosering in mg/kg/dag
kinetiek neonaten: glucoronidering wordt meer sulfatering
zetpillen hebben trage werking, niet volledig opgenomen
drank: smaakje waardoor (te) aantrekkelijk, zelf afmeten van hoeveelheden
kinderformularium

32
Q

kenmerken en indicaties atovaqon/proguanil (malarone)

A

indicatie: profylaxe malaria, acuut ongecompliceerd malaria
2 stoffen hebben synergische werking
bijwerkingen: oa hoofdpijn, misselijk
risicogroepen: verstoorde nierfunctie, doxycycline, HIV medicatie, vit-K-antagonisten
7 dagen na terugkomst doorslikken

33
Q

Wanneer reageren Th1 cellen met welk cytokinenprofiel?

A

IFNy, intracellulaire pathogenen, auto-immuunziektes

34
Q

wanneer reageren Th2 cellen met welk cytokinenprofiel?

A

IL4, IL5, IL13, parasitaire infecties, allergie

35
Q

wanneer reageren Th17 cellen met welk cytokinenprofiel?

A

IL-17A/F, IL-21, IL26, CCL20, extracellulaire bacterien en schimmels, autoimmuunziekte

36
Q

wanneer reageren Th22 cellen met welk cytokinenprofiel?

A

IL-22, schimmels en inflammatoire huidschimmels

37
Q

Welke associatie wordt gemaakt met een erhoogde Th2 cel activiteit

A

allergische ziekte

maar: in Afrika komen parasitaire infecties, met daarmee gepaardgaande Th2- skewing van het afweersysteem, veelvuldig voor, terwijl allergieën juist minder frequent voorkomen.

38
Q

welke associatie wordt gemaakt met een verhoogde Th1/Th17 activiteit?

A

auto-imuunziekte

maar: Auto-immuunziekten zijn veelal geassocieerd met een verhoogde Th1 activiteit, terwijl de verklaring in toename van auto-immuunziekten ook wel gezocht wordt binnen de hygiëne hypothese.

39
Q

begrip ‘old friends’ hypothese

A

wij, als soort, evolutionair zijn ontwikkeld in co-evolutie met een gebalanceerd darm-microbioom, inclusief parasitaire helminthen (wormen). Dit zorgde voor een uitgebalanceerd immuunsysteem. Maar juist de parasitaire wormen zijn in de westerse wereld uitgebannen, en dat zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het uit evenwicht raken van onze afweer.

40
Q

begrip epitheliale barriere theorie

A

Deze stelt dat blootstelling aan toxische stoffen in onze omgeving, die samenhangen met een moderne leefstijl, de integriteit van het beschermende epitheel van huid, luchtwegen en darm aantast.

Hierdoor dringen micro-organismen en microbiële producten meer door tot het onderliggende bindweefsel, wat een ontstekingsreactie en daarmee samenhangende immuunrespons opwekt tegen de micro-organismen, en tegen lichaamseigen en onschuldige lichaamsvreemde stoffen. Hierbij domineren vooral immuuncellen en -mediatoren die kenmerkend zijn voor een zgn. type 2 respons, dus Th2-cellen, ILC2, B-lymfocyten, eosinofiele granulocyten, en IL-4, -5 en -13.

41
Q

voorbeelde omgevingsfactoren die resulteren van een verstoring in de epitheliale barriere?

A

emulatoren in ultra-bewerkt voedsel
PFAS
voedings, kleur en zoetstoffen
detergentia in wasmiddel
sigarettenrook
microplastics
pathogenen