Voorzetsels Flashcards

1
Q

ab / a

A

VZ. + ABL.

  1. (plaats) vanaf, vanuit, weg van
  2. (tijd) vanaf, sinds, na
  3. (bij PASS.) door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ad

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) naar, tot bij, tot aan
  2. (tijd) tot, tegen, omstreeks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

adversus

A

VZ. + ACC.

  1. tegen
  2. tegenover, tegenoverliggend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ante

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) vóór, voorafgaand aan, vooraan (met het gezicht naar iets toegekeerd)
  2. (tijd) vroeger, tevoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

apud

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) bij, in de buurt van
  2. (tijd) bij, ten tijde van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

causā

A

GEN. + VZ. (in postpositie)

wegens, omwille van, om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

circa / circum

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) rondom, in de omtrek, om … heen
  2. (tijd) om, tegen, omstreeks
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

circiter

A

VZ. + ACC.

(tijd) om, tegen, omstreeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cis / citra

A

VZ. + ACC.

aan deze zijde van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

contra

A

VZ. + ACC.

  1. tegenover, aan de andere kant
  2. tegen, tegen … in
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

coram

A

VZ. + ABL.

openlijk, in aanwezigheid van, ten overstaan van iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cum

A

VZ. + ABL.

  1. met, samen met
  2. voorzien van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de

A

VZ. + ABL.

  1. (plaats) vanaf, weg, neer
  2. (tijd) kort na, tijdens
  3. over, betreffende
  4. wegens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

erga

A

VZ. + ACC.

  1. tegenover, dicht bij
  2. ten opzichte van, jegens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ergo

A

GEN. + VZ. (in postpositie)

wegens, ter wille van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ex / e

A

VZ. + ABL.

  1. (plaats) uit, vanuit, vanaf, vandaan
  2. (tijd) sinds, sedert
  3. ten gevolge van, wegens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

extra

A

VZ. + ACC.

  1. buiten
  2. behalve, uitgezonderd, met uitzondering van
18
Q

gratiā

A

GEN. + VZ. (in postpositie)

wegens, omwille van

19
Q

in

A

VZ. + ACC.
1. (plaats) naar, naar binnen, tot in, tot op
2. (tijd) tot, tot in, tot aan
3. tegen

VZ. + ABL.
1. (plaats) in, op
2. (tijd) in de loop van, tijdens

20
Q

infra

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) onder, tot onder
  2. (tijd) na, later dan
21
Q

instar

A

GEN. + VZ. (in postpositie)

ter groote van, gelijkwaardig met

22
Q

inter

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) tussen, te midden van, onder
  2. (tijd) tijdens, gedurende
23
Q

intra

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) binnen
  2. (tijd) in de loop van
24
Q

iuxta

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) vlak bij, naast, langs
  2. (tijd) meteen voor/na, tegen
25
Q

nomine

A

GEN. + VZ. (in postpositie)

op grond van, uit naam van, in opdracht van

26
Q

ob

A

VZ. + ACC.

  1. tegemoet, tegenover, naar … toe, op … af
  2. ter vergoeding van, wegens, om
27
Q

per

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) door, door … heen, over … heen
  2. (tijd) gedurende
  3. door (middel van), met (behulp van)
28
Q

post

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) achter, na
  2. (tijd) sinds, na
  3. onmiddellijk na, volgend op
29
Q

prae

A

VZ. + ABL.

  1. vóór, vooraan, voor … uit
  2. meer dan, vergeleken bij
  3. wegens, door
30
Q

praeter

A

VZ. + ACC.

  1. voorbij, langs … heen, aan … voorbij
  2. afgezien van, behalve
31
Q

pro

A

VZ. + ABL.

  1. voor, vooraan (met de rug naar iets toegekeerd)
  2. ten voordele van
  3. in plaats van
  4. overeenkomstig, overeenstemmend
32
Q

prope

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) dichtbij, nabij, in de buurt van
  2. (tijd) dichtbij, tegen, rond
33
Q

propter

A

VZ. + ACC.

  1. naast, dichtbij
  2. wegens, door, dankzij, door de schuld van
34
Q

secundum

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) langsheen
  2. (tijd) meteen na
  3. volgens, overeenkomstig
35
Q

sine

A

VZ. + ABL.

zonder

36
Q

sub

A

VZ. + ACC.
1. (plaats) tot onder, tot vlak bij
2. (tijd) omstreeks, tegen

VZ. + ABL.
1. (plaats) onder, aan de voet van
2. (tijd) tijdens, in de loop van

37
Q

super

A

VZ. + ACC.
1. (plaats) naar boven, over … heen
2. (tijd) tijdens, onder

VZ. + ABL.
1. (plaats) boven, boven op
2. (tijd) gedurende, tijdens
3. aangaande, over, met betrekking tot (= de)

38
Q

supra

A

VZ. + ACC.

  1. (plaats) naar boven, over … heen
  2. (tijd) tijdens, onder
39
Q

trans

A

VZ. + ACC.

  1. over, over … heen
  2. aan/naar de andere kant van
40
Q

ultra

A

VZ. + ACC.

  1. over … heen, aan de andere zijde van
  2. langer/meer dan
41
Q

versus / versum

A

ACC. + VZ. (in postpositie)

naar … toe, ergens heen, -waarts