Voorzetsels Flashcards
1
Q
ab / a
A
VZ. + ABL.
- (plaats) vanaf, vanuit, weg van
- (tijd) vanaf, sinds, na
- (bij PASS.) door
2
Q
ad
A
VZ. + ACC.
- (plaats) naar, tot bij, tot aan
- (tijd) tot, tegen, omstreeks
3
Q
adversus
A
VZ. + ACC.
- tegen
- tegenover, tegenoverliggend
4
Q
ante
A
VZ. + ACC.
- (plaats) vóór, voorafgaand aan, vooraan (met het gezicht naar iets toegekeerd)
- (tijd) vroeger, tevoren
5
Q
apud
A
VZ. + ACC.
- (plaats) bij, in de buurt van
- (tijd) bij, ten tijde van
6
Q
causā
A
GEN. + VZ. (in postpositie)
wegens, omwille van, om
7
Q
circa / circum
A
VZ. + ACC.
- (plaats) rondom, in de omtrek, om … heen
- (tijd) om, tegen, omstreeks
8
Q
circiter
A
VZ. + ACC.
(tijd) om, tegen, omstreeks
9
Q
cis / citra
A
VZ. + ACC.
aan deze zijde van
10
Q
contra
A
VZ. + ACC.
- tegenover, aan de andere kant
- tegen, tegen … in
11
Q
coram
A
VZ. + ABL.
openlijk, in aanwezigheid van, ten overstaan van iedereen
12
Q
cum
A
VZ. + ABL.
- met, samen met
- voorzien van
13
Q
de
A
VZ. + ABL.
- (plaats) vanaf, weg, neer
- (tijd) kort na, tijdens
- over, betreffende
- wegens
14
Q
erga
A
VZ. + ACC.
- tegenover, dicht bij
- ten opzichte van, jegens
15
Q
ergo
A
GEN. + VZ. (in postpositie)
wegens, ter wille van
16
Q
ex / e
A
VZ. + ABL.
- (plaats) uit, vanuit, vanaf, vandaan
- (tijd) sinds, sedert
- ten gevolge van, wegens