Voeding en vertering Flashcards
1
Q
Verloop van de vertering
A
- Bij ééncellige organismen: intracellulaire vertering
- Bij hogere diersoorten (o.a. mens):
spijsverteringskanaal = extracellulaire vertering door spijsverteringsenzymen
2
Q
Enzymen (bouw)
A
Enzymen zijn proteïnen.
Door denaturatie verliest het enzym meteen zijn katalytische eigenschappen. Daaruit volgt dat een gekookt enzym zijn werking kwijt is
3
Q
Werking van enzymen
A
Een uniek passend substraat bindt op een reactieplaats en wordt omgezet. Het enzymen is na deze reactie nog bruikbaar.
4
Q
Substraat
A
Molecule dat wordt omgezet
5
Q
Enzym-substraat complex
A
Wanneer een enzym zijn substraat (en zijn co-enzym of cofactor) gebonden heeft en
de reactie kan plaatsvinden
6
Q
Activeringsenergie
A
Energie die nodig is om een reactie te activeren.