EX juni Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Seksueel overdraagbare aandoeningen

A

Seksueel overdraagbare aandoeningen of soa (ook venerische ziekten genoemd) is een verzamelnaam voor frequent voorkomende infectieziekten die je voornamelijk door seksueel contact kan oplopen. De ziekteverwekkers van soa zijn bacteriën en virussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Erfelijke kenmerken

A

Kenmerken uit vorige generaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Overerving

A

Het overgaan van kenmerken van de ene generatie naar de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Erfelijkheidsleer

A

(= genetica): De wetenschap die het mechanisme van de overerving bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kruising

A

Twee organismen die in een of meer kenmerken van elkaar verschillen, zich onderling geslachtelijk voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Monohybride kruisingen

A

Kruisingen tussen twee organismen, waarbij men let op de overerving van één erfelijk kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hybride

A

Elke nakomeling van twee ouders die minstens één kenmerk van elkaar verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Splitsingwet

A

(= segregatiewet): Erffactoren komen in paren voor. Bij de vorming van da gameten worden de paren van erffactoren gescheiden, gesplitst en bij de vorming van de zygote worden nieuwe combinaties van twee factoren gevormd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Genen

A

Erffactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Allelen

A

De verschillende vormen waarin een gen kan voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fenotype

A

Organismen die dezelfde waarneembare kenmerken hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Genotype

A

Organismen die dezelfde erffactoren hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Homozygoot (= raszuiver)

A

Allelen die voor een kenmerk identiek zijn (AA of aa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heterozygoot

A

(= niet-ras-zuiver): Allelen die voor een kenmerk niet identiek zijn (Aa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dominante allel

A

Kenmerk dat tot uiting komt in het fenotype zowel bij een homozygoot als bij een heterozygoot genotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Recessieve allel

A

Kenmerk dat tot uiting komt in het fenotype als ze in een homozygoot genotype aanwezig zijn

17
Q

Intermediair kenmerk

A

Mengvorm van beide homozygote genotypen

18
Q

Dihybride kruisingen

A

Kruisingen tussen twee organismen, waarbij men let op de overerving van twee erfelijke kenmerken tegelijk; alle andere worden buiten beschouwing gelaten

19
Q

Onafhankelijkheidswet

A

De allelen van een alleenpaar gedragen zich bij overerving onafhankelijk van de alleen van een ander allelenpaar

20
Q

Chromosoom

A

Verzameling van lineair geordende genen

21
Q

Locus

A

Precieze plaats van een gen op een chromosoom

22
Q

Multipele allelen

A

Meer dan twee allelen van één gen zijn aanwezig

23
Q

Polygenie

A

Interactie tussen genen waarbij genen samenwerken om 1 fenotypisch kenmerk tot stand te brengen

24
Q

Polygenie met dominantie

A

Een fenotypisch kenmerk wordt verkregen door twee (of meer) onafhankelijke dominante genen

25
Q

Cumulatieve polygenie

A

De gradatie van het fenotypisch kenmerk is recht everedig met het aantal inwerkende genen

26
Q

Crossing-over

A

Ter hoogte van een chiasma breken er stukjes chromatiek af en de niet-zusterchromatiden wisselen met elkaar uit