vocabulair p. 459-462 Flashcards
een stopplaats
une aire
een wegbijstand
une assistance routière
een pechstrook
une bande d’arrêt d’urgence
een praatpaal
une borne d’appel d’urgence
een kijkfile
un bouchon de curiosité
een oprit
une bretelle d’accès
een afrit
une bretelle de sortie
een parkeerticket
un billet de stationnement
een brandstof
un carburant
een kruispunt
un carrefour
een botsing
une collison, un carambolage
een omweg
un détour
een omleiding
une déviation
een parkeerschijf
un disque de stationnement
een automaat
un distributeur
een file
un embouteillage, un bouchon
een blaastest
un éthylotest
een knipperlichten
les feux clignotants
de waarschuwingslichten
les feux de détresse
een fluohesje
un gilet de sécurité
een loket
un guichet
een vangrail
une glissière de sécurité
een zwaailicht
un gyrophare
het spitsuur
l’heure de pointe
een volle lijn
une ligne continue
een parkeergarage
un parc de stationnement
een parkeermeter
un parcométre, un horodateur
een parking
un parking
een zebrapad
un passage piéton
een rijbewijs
un permis de conduire
het fietspad
une piste cyclable
een nummerplaat
une plaque d’immatriculation
een vrachtwagen
un poids lourd
een benzinepomp
une pompe à essence
een verkeersdrempel
un ralentisseur
een bewoner
un riverain
een rondpunt
un rond-point
een takeldienst
un service de dépannage
het parkeren
le stationnement
een tankstation
une station-service
een weggebruiker
un usager de la route
een viaduct
un viaduc
een bocht
un virage
een rijstrook
une voie
druk
dense
vlot, vloeiend
fluide
zwaargekwetst
grièvement blessé, blessée
ongedeerd
indemne
vestoord
perturbé, perturbée
weg-, wegen-
routier, routière
inhalen
doubler
vertragen
ralentir
oversteken
traverser
voltanken
faire le plein
door het rode licht rijden
brûler un feu rouge
beboeten
infliger une amende
rechtsomkeer maken
faire demi-tour
snelheid matigen
lever le pied
met de auto rijden
prendre le volant
in tegenrichting rijden
rouler à contresens
autopech hebben
tomber en panne