voc u4 zomer 6e jaar Flashcards

1
Q

een getuigschrift

A

une attestation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een naturalisatieaanvraag

A

une candidature à la nationalité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een gemeenschap

A

une communauté

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een (aan)vraag

A

une demande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een gesprek/onderhoud

A

un entretien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een bloei/groei/ontwikkeling/opkomst

A

un essor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de uitsluiting

A

l”exclusion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een ambtenaar

A

un fonctionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de vijandigheid

A

l’hostilité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een materiaal/grondstof

A

un matériau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het multiculturalisme

A

le multiculturalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gesloten

A

clos , close

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eigentijds

A

contemporain(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

groeiend

A

croissant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voor privégebruik

A

privatif/privative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

relatief/betreffend

A

relatif/ relative (à)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

woon-

A

résidentiel(le)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

beveiligd

A

sécurisé(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stedelijk

A

urbain(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

jaarlijks

A

annuellement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verkrijgen

A

acquérir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

erkennen

A

agréer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

kandideren/toepassen

A

appliquer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

onderscheiden

A

distinguer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

met zich meebrengen

A

entraîner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

beheersen

A

maîtriser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

minachten

A

mépriser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

nastreven/doorzetten

A

poursuivre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

verzamelen/samenkomen

A

(s’) assembler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

in het hartje (midden van)

A

au coeur de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

halverwege (tussen)

A

à mi-chemin

32
Q

van kracht zijn/worden

A

être/entrer en viguer

33
Q

van hoge kwaliteit

A

haut de gamme

34
Q

doen gelden, inzetten, op het spel zetten

A

mettre en jeu

35
Q

deelnemen aan

A

prendre part à

36
Q

een ziekenverzorg(st)er, verpleeghulp

A

un aide-soignant(e)

37
Q

een verhuurder

A

un bailleur

38
Q

een studentenkamer

A

une chambre d’étudiant

39
Q

het samenwonen/samenleven

A

la cohabitation

40
Q

een medehuurder

A

un(e) coloc
un(e) colocataire

41
Q

het gezamenlijk huren (van een woning)

A

la colocation

42
Q

een levenspartner

A

un compagnon

43
Q

een conflict/botsing

A

un conflit

44
Q

(maandelijkse) kosten, een prijs

A

un coût (mensuel)

45
Q

een ruzie

A

une dispute

46
Q

een mogelijkheid, faciliteit

A

une facilité

47
Q

een woning, verblijf

A

une habitation

48
Q

een huurder

A

un(e) locataire

49
Q

het huur

A

la location

50
Q

een huisvesting, woning

A

un logement

51
Q

de huurpijs

A

le loyer

52
Q

een kangoeroewoning

A

une maison kangourou

53
Q

een eigendom

A

une propriété

54
Q

een residentiele wijk

A

un quartier résidentiel

55
Q

begrijpend/vol begrip

A

compréhensif / compréhensive

56
Q

toegeeflijk, vergevingsgezind

A

indulgent(e)

57
Q

eengezins-

A

unifamilial(e)

58
Q

iemand overkomen

A

arriver à quelqu’un

59
Q

samenwonen, samenleven

A

cohabiter

60
Q

betalen

A

débourser

61
Q

verhuizen

A

déménager

62
Q

intrekken in nieuwe woning

A

emménager

63
Q

vergemakkelijken

A

faciliter

64
Q

(op een kind) passen

A

garder (un enfant)

65
Q

huren/ verhuren

A

louer

66
Q

(ver)delen

A

partager

67
Q

elkaar helpen, elkaar ondersteunen

A

s’entraider

68
Q

verzorgen, zorg dragen voor

A

soigner

69
Q

zijn steentje bijdragen

A

faire sa part

70
Q

op slot doen, afsluiten

A

fermer à clé

71
Q

water bij de wijn doen

A

mettre de l’eau dans son vin

72
Q

moeilijkheden veroorzaken, problemen opleveren

A

poser des problèmes

73
Q

het privéleven respecteren

A

respecter la vie privée

74
Q

op zoek gaan naar, zoeken naar

A

se mettre en quête de

75
Q

een win-win situatie

A

un situation gagnant-gagnant

76
Q

onder één dak

A

sous le même toit

77
Q

het juiste evenwicht vinden

A

trouver le juste milieu