Vocabulair F néerlandais -> français (deel 2 extra) Flashcards
1
Q
j’aime
A
ik houd van
2
Q
j’adore
A
ik ben dol op
3
Q
la musique
A
de muziek
4
Q
on organise
A
men organiseert
5
Q
intéressant(e)
A
interessant
6
Q
nul
A
waardeloos, stom
7
Q
le numéro
A
het nummer
8
Q
le portable
A
het mobieltje
9
Q
le garçon
A
de jongen
10
Q
la fille
A
het meisje
11
Q
la nature
A
de natuur
12
Q
la photo
A
de foto
13
Q
Tu as un portable?
A
Heb je een mobiele telefoon?
14
Q
Bien sûr, j’ai un portable!
A
Natuurlijk, ik heb een mobiele telefoon!
15
Q
Quel est ton numéro de téléphone?
A
Wat is je telefoonnummer?