VOC 3E Flashcards
1
Q
Le mot de passe
A
Het wachtwoord
2
Q
Proposer
A
Voorstellen
3
Q
Puisque
A
Omdat
4
Q
Récemment
A
Onlangs
5
Q
Récupérer
A
Terugkrijgen
6
Q
Supprimer
A
Afschaffen
7
Q
Pourriez-vous me dire si
A
Kunt u mij zeggen of
8
Q
J’aimerais savoir si
A
Ik zou graag willen weten of
9
Q
Est-ce qu’il faut
A
Heb je nodig
10
Q
Qui peut m’aider
A
Wie kan mij helpen
11
Q
Je trouve que
A
Ik vind dat
12
Q
Je te conseille de
A
Ik raad je aan om (te)
13
Q
à mon avis
A
Naar mijn mening
14
Q
Je pense que
A
Ik denk dat
15
Q
Adviseren
A
Conseiller
16
Q
Aan het begin van de middag
A
En début d’après-midi
17
Q
De berghut
A
La refuge
18
Q
De bevestiging
A
La confirmation
19
Q
De maaltijd
A
Un repas
20
Q
De week
A
La semaine
21
Q
Doordeweeks
A
En semaine
22
Q
De (wandel)tocht
A
une randonnée
23
Q
Kosten
A
Coûter
24
Q
Van… tot…
A
Du… au…
25
We zouden graag willen doen...
Nous voudrions faire...
26
Hoeveel kost het?
Combien ça coûte?
27
Ik wil graag reserveren.
Je veux bien réserver.
28
Wat is uw adres?
Quelle est votre adresse?
29
Kunt u het spellen?
Vous pouvez épeler?
30
Op welke naam?
C'est à quel nom?
31
Met hoeveel (personen) zijn jullie?
Vous êtes combien?
32
We zijn met z'n zessen.
Nous sommes six.
33
De beschrijving
La description
34
Een bestek
un couvert
35
Een bord
Une assiette
36
Een glas
Un verre
37
Een toeslag
Un supplément
38
Verplicht zijn om
Être obligé de
39
Alles is opgelost.
Tout est réglé.
40
Het is niet erg
Ce n'est pas grave
41
Het probleem is dat...
Le problème c'est que...
