VOC 3A Flashcards
1
Q
Assister à un cours
A
Een les bijwonen
2
Q
Au lieu de
A
In plaats van
3
Q
Banaliser
A
Gewoon maken, hier: aanpassen
4
Q
Curieux
A
Nieuwsgierig
5
Q
De façon à
A
Zodat
6
Q
De la même façon
A
Op dezelfde manier
7
Q
Diviser en groupes
A
In groepen verdelen
8
Q
Doubler par
A
Verdubbelen
9
Q
Être à l’aise
A
Op je gemak zijn
10
Q
Être axé sur
A
Gericht zijn op
11
Q
Être impressionné
A
Onder de indruk zijn
12
Q
Extraordinaire
A
Bijzonder
13
Q
Initier quelqu’un à
A
Iemand inwijden in
14
Q
L’acquisition
A
De verwerving
15
Q
L’imprimerie
A
De boekdrukkunst
16
Q
La facilité
A
Het gemak