VO.1 - Relatie mens en micro-organismen : normale interactie Flashcards

1
Q

Wat is het effect van residente flora?

A
  • kunnen infecties voorkomen
  • kunnen leiden tot opportunistische infecties in het geval van immunosuppressiva of invasieve medische ingrepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op welke manier vermenigvuldigen bacterien zich?

A

Via ongeslachtelijke binaire deling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe vaak kan een bacterie delen?

A

Onder optimale omstandigheden elke 20 minuten (in 10 uur een miljard)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem vier groepen van de meest belangrijke grampositieve en gramnegatieve bacteriën?

A

Grampositief:
- stafylokokken
- streptekokken
- diplokokken
- bacillen (staven)

Gramnegatief:
- diplokokken
- bacillen (staven)
- kommavormige
- spiraalvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarin verdelen we bacterien weer onder binnen gram+ en gram-?

A

(facultatief) aeroob –> kunnen ook anaeroob leven

anaeroob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem van de hoofdgroepen van de gram+ bacterien voorbeelden met de manier waarop zij leven

A

Stafylokokken:
- s. aures = (facultatief) aeroob
- s. epidermidis = (facultatief) aeroob

Streptokokken:
- hemolytische streptokokken = (facultatief) aeroob
- vergroenende streptokokken = (facultatief) aeroob
- peptrostreptekokken = anaeroob

Diplokokken:
- streptococchus pneumoniae (pneumococ) = (facultatief) aeroob
- enterokokken = (facultatief) aeroob

Bacillen (staven):
- lactobacillen = (facultatief) aeroob
- bacillus spp. = (facultatief) aeroob
- listeria monocytogenes = (facultatief) aeroob
- corynebacterium spp. = (facultatief) aeroob

  • cutibacterium spp. = anaeroob
  • clostridium spp. = anaeroob
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem van de hoofdgroepen van de gram- bacterien voorbeelden met de manier waarop zij leven

A

Diplokokken:
- Neisseria gonorrhoeae (gonokok) = (facultatief) aeroob
- neisseria meningitidis (meningokok) = (facultatief) aeroob
- moraxella catharrhalis = (facultatief) aeroob

Bacillen (staven):
- heamophilus influenzae = (facultatief) aeroob
- e. coli = (facultatief) aeroob
- klebsiella pneumoniae = (facultatief) aeroob
- proteus mirabilis = (facultatief) aeroob
- salmonella spp. = (facultatief) aeroob
- shigella dysenteriae = (facultatief) aeroob
- pseudomonas aerguninosa = (facultatief) aeroob

  • bacteroides fragilis = anaeroob
  • fusobacterium spp. = anareroob

Kommavormigen
- campylobacter jejuni = (facultatief) aeroob
- vibrio cholerae (cholera) = (facultatief) aeroob

Spiraalvormigen
- trepanema pallidum (syfilis) = (facultatief) aeroob
- boorelia burgdorferi (ziekte van lyme) = (facultatief) aeroob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is altijd nodig bij voedingsmedia? Hoe wordt dit gedaan?

A

Moeten altijd gesteriliseerd zijn (of ze nu vast of vloeibaar zijn)

  • Door middel van verhitting
  • vloeibaar: kan ook door filteren waarbij het filter MO tegenhoudt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebruiken we als vast voedingsmedium?

A

Agar: soort gelei-achtig spul dat je kan verwarmen tot optimale temperatuur (37 gr) waarop bacterien graag groeien zonder dat het smelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee soorten vaste media zijn er?

A
  • electief = bacterien kunnen vanwege uiterlijke kenmerken herkent worden en een naam gegeven worden
  • selectief: bevat remstoffen waardoor de groei van niet-interessante bacterien wordt geremd (bvb commensale/residente flora) –> zodat de groei van mogelijke aanwezige infectieverwekkers beter zichtbaar worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kunnen we op een electief medium de bacterie soort herkennen?

A

Er kan bijvoorbeeld bloed aan de agar worden toegevoegd waardoor we kunnen herkennen of ze
- hemolytisch
- vergroenend
- indifferent zijn

  • suiker: of de bacterie dit gebruikt –> hierbij zuur gevormd waardoor de pH daalt –> indicator (ook aanwezig) zal bij een bepaalde pH verkleruren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is heel belangrijk om de doen bij steriele voedingsmedia?

A

Steriel beënten –> om de ziekteverwekker op te sporen en om ervoor de zorgen dat de bacterien uit de omgeving niet gekweekt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe lang duurt het ongeveer voordat een kolonie zichtbaar is?

A

Ongeveer 18 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe veel bacteriën bevat een kolonie van 1 mm ongeveer?

A

100 miljard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar moet op gelet worden bij het overenten?

A

De kolonie hoeft maar eventjes met de entoog aangeraakt te worden –> anders Itten er al snel veel te veel bacterien op de plaat –> in dat geval is er een confluente groei zichtbaar ipv een losliggende groei –> kolonies minder makkelijk bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe noemen we de beëntings techniek waarbij verschillende bacteriesoorten van elkaar onderscheiden kunnen worden?

A

Reinstrijk: bacteriesoorten isoleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is residente flora?

A

Is de flora die permanent en in bepaalde aantallen van bepaalde bacteriesoorten aanwezig is op specifieke plaatsen in of op het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de evaluatie van residente flora?

A

Verandert met ons mee vanaf de geboorte tot aan de dood
–> Zelfs aangetoond in het meconium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is er naast residente flora aanwezig?

A

Transiente flora: MO die ergens toevallig terechtkomen (bvb op de huid via een voorwerp) –> zijn niet constant en worden vaak snel geëlimineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar in het lichaam bevinden zich de residente flora?

A

Op alle plaatsen die in contact staan met de buitenwereld
- huid
- conjunctiva
- tractus respiratorius
- tractus digestivus
- tractus urogenitalis externa
- vagina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Is de residente flora in het lichaam overal hetzelfde?

A

Nee, verschilt per plaats welke bacteriesoorten en de hoeveelheid bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Is de residente flora op een bepaalde plek constant?

A

Voor 1 bepaalde plek (bvb de darm) is het vrij constant en specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waarvan is de samenstelling van de residente flora afhankelijk?

A

lokale factoren zoals
- pH
- temperatuur
- vochtigheid
- immuunrespons
- bacteriocinen
- voedingspatroon bvb vet of vegetarisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de 5 functies van de residente flora?

A
  • weren van potentiële pathogenen van buitenaf
  • rol in het metabolisme
  • rol in de ontwikkeling van het afweersysteem
  • vitamine B en K productie
  • voedingsstoffen uit het voedsel halen en het verteren van voedsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke 5 stappen moet een MO ondernemen voordat het een infectie kan veroorzaken? In welke stappen kunnen residente flora helpen om ons te beschermen?

A
  1. toegang
  2. adherentie
  3. kolonisatie
  4. invasie
  5. weefselbeschadiging

Stappen 2 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe kunnen bacterien zich goed hechten aan een gastheer(cel)?

A

Via fimbriae die goed kunnen binden aan verschillende weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe wordt er gekeken naar adherente als eigenschap bij residente flora en bij pathogene flora?

A

Resident: positieve eigenschap

Pathogenen: virulentie factor en dus negatieve eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een groot nadeel van residente flora?

A

Ze kunnen een bron vormen voor opportunistische infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem een voorbeeld van een bacterie die kan zorgen voor opportunistische infecties

A

E. coli –> resident in de darm aanwezig met een laag infectie risico

Kan zich slecht hechten aan endotheel waardoor de kans op e. coli in de bloedbaan ook laag is

E.coli kan wel goed hechten aan het epitheel in de urinewegen en geeft dan ook een hoog risico op een pyelonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke bacterien kunnen zich goed hechten aan endotheel? Wat is het risico hiervan?

A

S. aureus –> in bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar hangt het optreden van opportunistische infecties vanaf? Wat kan dit beïnvloeden?

A

De immuunstatus van de gastheer

Verlaagt door:
- chemo –> onderdrukking beenmerg
- immuunsuppressiva
- patienten in het ziekenhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Zijn de residente flora bacterien niet pathogeen?

A

Geen MO is per definitie apathogeen
Normaal kunnen zij zich niet vermeerderen doordat evenwicht tussen alle soorten zo is verdeeld dat pathogene soorten niet kunnen uitgroeien tot aantallen dat het schade kan toebrengen

  • Als het evenwicht verstoord wordt kan dat wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe noemen we de bacterien die bij een verstoord evenwicht in de flora wel een infectie kunnen veroorzaken?

A

Potentieel pathogeen
of facultatief pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe noemen we een infectie die komt door residente flora? Waar komt dit vaker voor? Hoe kan dit ontstaan?

A

Endogene infectie

Belangrijke reservoirs hiervoor: huid en darmen

Door:
- AB gebruik
- systemisch verminderde afweer
- intraveneuze lijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe noemen een infectie met een pathogeen die niet tot de residente flora behoord? Hoe ontstaan deze?

A

Exogene infectie

Door:
- inhalatie
- snijwond
- ingestie
- seksueel contact
- insectenbeet
- transfusie

36
Q

Wat voor infectie kan een transplantatie of chirurgische ingreep geven?

A

Beiden kunnen zowel een endogene als exogene infectie veroorzaken

37
Q

Waar bevinden zich de residente en transiente flora in de huid?

A

Resident: vaak in diepere huidlagen
transient: vaak oppervlakkiger

38
Q

Wat zijn veel residente flora van de huid?

A

Vooral gram+ bacterien
- stafylokokken mn CNS zoals staphylococcus epidermidis
- kleine staven zoals Corynebacterien spp en cutibacterium spp

Talgklieren:
- strikt anaerobe soorten als propionibacterium acnes

Nagel en vingerplooien:
- gisten zoals candida albicans

39
Q

Hoe kunnen we de overbrenging van residente en transiente flora proberen te beperken?

A

Transient: desinfectie

Resident: desinfectie heeft geen zin want deze zitten te diep daarvoor
–> hiervoor handschoenen

40
Q

Is de huid een prettige plek voor pathogene bacterien?

Wat voor flora bevat een ongewassen hand?

A

Nee, door de lage pH

sterk wisselend afhankelijk van voorgaand contact

41
Q

Wat is decontamineren?

A

Verwijderen van MO

42
Q

Wat is er te zien aan flora na het wassen van de handen met water en zeep zonder drogen? En na desinfectie?

A

Meer kolonies, maar wel bijna allemaal van dezelfde soort
- transiente flora is wel verwijderd (gaat vrij makkelijk)
- Residente flora: worden uit de diepere huidlagen gemobiliseerd (zitten in de uitgangen van talgklieren en haarfollikels) –> is niet volledig te verwijderen

Desinfectie:
er groeien nog een aantal kolonies –> minder dan zonder of met wassen
Zijn wel veel van dezelfde soort

43
Q

Waarom worden er soms toch nog handschoenen gebruikt ondanks grondige desinfectie?

A

Omdat niet alle bacterien verwijderd kunnen wordenJ

44
Q

Je krijgt een kweekuitslag onder ogen. Op de kweek bevinden zich s. epidermidis, corynebacerium spp. en gisten. Waar is de kweek afgenomen?
A) keel
B) wond bij anus
C) wond bij thorax

A

C bij de thorax –> zijn allemaal bacterien die voorkomen op de huid

Bij de keel verwacht je dus hele andere flora

Bij de anus verwacht je dat bij een wond juist eerder flora die zich in de darmen bevinden zitten

45
Q

Wat voor flora bevinden zich waar in de tractus digestivus?

A

Maag: weinig door lage pH
Jejunum: ook relatief weinig omdat dit dicht bij de maag ligt

ileum (proximaal): relatief veel aeroob en facultatief anaeroob
Proximaal: relatief meer aeroob en facultatief anaeroob

Distaal: vooral strikt anaeroob
Colon en caecum (distaal): meeste bacterien en ook de ‘eigenlijke’ darmflora die van essentieel belang is voor de gastheer
- bvb bacteroides fragilis
- kleine aantallen aerobe gram- staven: e. coli, klebsiella pneumoniae, proteus mirabilis
- enterokokken
- gisten

46
Q

Waarvoor zijn strikt anaerobe bacterien in de darmen erg belangrijk? Waar bevinden deze zich?

A

Kolonisatie resistentie
–> concurreren met indringende MO en verhinderen op die manier de inmenging van MO van buitenaf

waar: colon en caecum

47
Q

Welke bacterien hebben een grote rol bij de kolonisatie resistentie? Wat kan er gebeuren als dit verstoord raakt?

A

De strikt anarobe bacterien

  • overheersing aerobe darmflora
  • inmenging van MO van buitenaf
    –> druk van pathogene MO is nu hoger –> kan eenvoudig leiden tot een infectie
48
Q

Waarbij wordt het principe van de kolonisatie resistentie therapeutisch gebruikt?

A

Bij SDD = selectieve darm decontaminatie

Door: orale AB
WIe: patienten met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een infectie bvb transplantatie patienten

Wat: het aantal aerobe bacterien in de darm wordt omlaag gebracht, maar het aantal anaerobe bacterien bijft gelijk –> kolonisatie resistentie wordt versterkt

49
Q

Welk soort bacterien zijn meer te vinden in de darm?

A

Anaerobe bacterien

50
Q

Stel er worden twee agarplatepn vergelijken die aeroob of anaeroob geincubeerd zijn. Na 24h wordt er gekeken. Wat valt op?

A

Bij De anaerobe kweekcondities zijn er meer verschillende type kolonies zichtbaar
Omdat er meer anaerobe bacterien in de darm zijn

De aerobe kweekcondities geven minder kolonies, maar de gevormde kolonies zijn wel groter
Omdat: deze bacterien kunnen in de aanwezigheid van O2 veel energie gebruiken en daardoor zeer snel groeien

51
Q

Urineweg infecties Woden vooral veroorzaakt door flora die uit de darm afkomstig zijn. Welke verwekker vind je het meest waarschijnlijk als veroorzaker van een UWI?
A) nesseria spp
B) klebsiella pneumoniae
C) streptococcus pneumoniae

A

B –> komt voor in de darmen

52
Q

Welke flora bevinden zich veel in de keel?

A
  • streptokokken: aeroob en anaeroob meestal vergroenend
  • gram+ staven
  • stafylococcen

facultatief pathogenen:
- streptecoccus pneumoniae (pneumokokken)
- haemophilus influenzae
- stafyloccus aureus
- moraxella catarrhalis
- neisseria meningitidis (meningokok)

53
Q

Op welke leeftijd hebben mensen vaker last van een acute tonsillitis? Wat zijn de verwekkers? Wat is het probleem?

A

Kinderen tussen de 5 en 10 jaar oud

Verwekker: steptrococcus pyogenes
Geeft een ernstig ziektebeeld omdat het toxines uitscheidt die erytrocyten kapot maakt

54
Q

Wat is zichtbaar op een bloedplaat bij de steptrococcus pyogenes?

A

het scheidt toxines uit die erytrocyten kapot maakt
–> kenmerkende groei omdat al het bloed wordt “verteerd” door de bacterie

55
Q

Wat zijn symptomen van een acute tonsilitis?

A
  • mild tot zeer hevige acute keelpijn
  • algehele malaise
  • koorts
  • hoofdpijn
  • pharynx: rood en gezwollen met lymfoide hyperplasie (vooral in de kaakhoek)
  • tonsillen zijn vergroot met grijs-wit exsudaat
  • roodvonk = huiduitslag doordat de bacterie erythrogeen toxine produceert
56
Q

Wat zijn signalen die passen bij een virale infectie van de keel?

A
  • heesheid
  • hoesten
  • conjunctivitis
  • verkoudheid
57
Q

Wat is het beloop en de behandeling van een acute tonsillitis? wat is het verschil met vroeger?

A
  • meestal vanzelf over: binnen 3-5 dagen daalt de koorts
    en binnen 1 week zijn alle symptomen verdwenen
  • AB obv de ernst van het klinisch beeld
  • keelkweek of serologisch onderzoek wordt niet aanbevolen omdat het geen invloed heeft op het beleid

Vroeger: keelkweek was de gouden standaard bij een streptokokken infectie

58
Q

Wat kunnen we zeggen over de specificiteit en sensitiviteit van de onderzoeken naar een acute tonsillitis?

A
  • 6-30% vd kinderen: streptococcus dragerschap (positieve kweek), maar geen keelklachten
  • 1-7% vd volwassenen: streptococcus dragerschap (positieve kweek), maar geen keelklachten
  • 10% van de keelkweken zijn fout-negatief
  • bij positieve keelkweek: slechts 50% toont een stijging van anti-streptolysinetiter (AST) = antistof die aantoonbaar is bij een (doorgemaakte) bacteriële infectie van streptokokken infectie
58
Q

Wat kan er bij een streptecoccus infectie worden gemeten?

A

AST = anti-streptolysinetiter = antistof die aantoonbaar is bij een (doorgemaakte) bacteriële infectie van streptokokken infectie

59
Q

Op een kweek bevinden zich vergroenende streptokokken, anaerobe bacterien, s aureus en heamophilus influenzae. Waar is deze kweek afgenomen?

A

Keel

60
Q

In welke groepen kunnen bacterien worden ingedeeld met betrekking tot het energie verbruik?

A
  • fototroof: bacterien die licht kunnen omzetten in bruikbare energie
  • chemotroof: bacterien de anorganische of organische verbindingen als energiebron nodig hebben
61
Q

Waarin kunnen chemotrofe bacterien worden onderverdeeld?

A
  • autotroon: bacterien die leven van anorganische voedselbronnen, als enige koolstofbron gebruiken zij CO2 en voor stikstof ammoniumzouten of nitraten
  • heterotroof: zijn belangrijk voor de mens. Ze hebben een organische bouwsteen (bvb glucose) nodig zijn ten behoeve van stikstof afhankelijk van aminozuren, vitamines of andere bijzondere grondstoffen
62
Q

In welke vier fasen verloopt de groei van bacteriën?

A
  1. lag fase: aantal bacterien neemt nauwelijks toe. Hij past zich aan aan de omgeving en houdt zich bezig met de synthese van onder andere ribosomen en enzymen om zich voor te bereiden op de groei
  2. Logaritmische groeifase: ze vermeerderen zich logaritmisch
  3. stationaire fase: de vermeerdering komt tot stilstand als gevolg van uitputting van voedingsstoffen en ophoping van stofwisselingsproducten
  4. afstervingsfase: aantal levende bacterien neemt af, de snelheid waarmee dit gebeurt verschilt per bacterie soort
63
Q

Wat zie je vaak als kolonisatie plekken van bacterien bij mensen?

A

Oppervlakten zoals de tanden, mondholte, darmepitheel, katheters en kunsstof prothesen

64
Q

Hoe verloopt de opbouw van een kolonisatie plek van bacterien?

A
  • laagsgewijs opbouwende bacteriepopulatie met biofilm
  • kan uit 1 of meerdere bacterie soorten bestaan
65
Q

Wat kan er worden gezegd over de groei van bacteriën in een biofilm?

A
  • is zeer beperkt en heel anders dan losse bacterien in een vloeibaar milieu zoals bloedbaan
  • zijn wel minder gevoelig voor antibiotica
66
Q

hoe kan de o2 afhankelijkheid onderzocht worden?

A

In een buis met vloeibare agar wordt de bacteriegroei waargenomen adhv zones

  • Boven op: strikt aeroob –> pseudomonas aerugninosa
  • door de hele buis (op en in de agar): facultatief aeroob/anaeroob er zijn ook gasbellen te zien (CO2) en een beetje water –> escherichia coli
  • in de agar: strikt anaeroob –> bacteroides fragilis
67
Q

hoe proberen we exogene besmettingen te voorkomen?

A
  • sterilisatie
  • desinfectie
  • microbiologisch veilig handelen
68
Q

Waarvoor gebruiken we sterilisatie? Wat is het voor een begrip?

A

bij handelen zoals injecties en operaties om iedere vorm van besmetting te vermijden

Steriel = geen levende MO op aanwezig
Sterilisatie = proces van volledige eliminatie van alle MO inclusief bacteriesporen

Steriel is een absoluut begrip: wel of niet
–> Bestaat niet een beetje steriel

69
Q

Noem de vier manieren waarop sterilisatie kan gebeuren?

A
  1. Verhitting: met stoom of droog in een autoclaaf
    Stoom: 20 min bij 121 graden
    droog: twee uur 160 graden
    glaswerk, instrumenten, linnengoed, vloeistoffen
  2. ioniserende straling: bvb bij wegwerpbare materialen
  3. gas: ethyleenoxide of formaline bvb op een endoscoop
  4. filtratie: door filters die MO tegenhouden
    bvb lucht en vloeistoffen
70
Q

Wat speelt een rol bij het afsterven van bacteriën mbv fysische invloeden?

A
  • Tijdsafhankelijk proces
  • opwarmtijd van het te steriliseren materiaal
  • aard van de bacteriesoort speelt een rol
71
Q

Wat is desinfectie? wanneer passen we dit toe? Welke soorten zijn er?

A

= het proces van de eliminatie van vele MO, maar niet die bacteriesporen
Niet alle MO worden gedood, maar het leidt wel tot een vermindering van de besmettingskans

Als: sterilisatie onmogelijk is

Soorten:
- huiddesinfectie: chloorhexidine (5%) in 70% ethanol of jodiumtinctuur in ethanol
- oppervlaktedesinfectie: chloramine in water (amochloor)

72
Q

Wat is het verschil tussen sterilisatie en desinfectie?

A

Bij sterilisatie elimineer je alle MO en ook de bacteriesporen terwijl je bij desinfectie die bacteriesporen niet elimineert

73
Q

Wat zijn bacteriesporen?

A

Een overlevingsstructuur van een cel waarin genetisch materiaal wordt opgeslagen –> de oude cel gaat ten gronde

Sporen zitten in een rusttoestand zonder een normale celstofwisseling of celdeling.

Kenmerkend is het vermogen van een dergelijke spore om ongunstige omstandigheden te overleven .
Omstandigheden die een normale cel niet overleeft zoals droogte, een lage of hoge pH, straling en de aanwezigheid van chemicaliën zoals desinfectie middelen, zeer hoge temperaturen.

kunnen heel lang bestaan en onder gunstige omstandigheden in korte tijd uitgroeien tot een cel

–> Dit maakt steriliseren zo lastig

74
Q

Wat is het verschil tussen antibiotica en desinfectantia?

A

antibiotica: selectief-toxisch –> enkel voor de MO en zo min mogelijk voor de mens

desinfectantia: toxisch voor zowel de mens als MO –> enkel voor uitwendig gebruik

75
Q

Hoe vaak krijgt men toch een infectie bij goede desinfectie? Waardoor komt dit?

A

10-15% van de patienten

Oorzaak vooral menselijke factoren

76
Q

Zijn spore vormende bacterien of niet spore vormende bacterien makkelijker te doden? Waarom?

A

Spore vormende bacterien zijn lastiger te doen

De sporen vergroten de overlevingskans van een bacteriesoort door haar grotere resistentie tegen uitdroging, hitte, straling en chemicaliën.

77
Q

Wanneer worden sporen gevormd?

A

Onder ongunstige omstandigheden

78
Q

Hoe werkt de spore vorming? Hoe werkt het ontkiemen?

A
  • 1 van de chromosomen wordt samen met wat cytoplasmatisch materiaal afgescheiden van de rest van de bacterie
  • om de spore zit een membraan waaromheen een laag peptidoglycanen wordt gevormd
  • hieromheen komt nog een cortex = coating bestaande uit keratine-achtig eiwit
  • vormt een dikke, zeer stevige celwand –> hierbinnen zeer weinig vocht aanwezig
  • stofwisseling ligt stil

Ontkiemen:
- gunstige groei omstandigheden
- spore neemt weer water op en begint uit te groeien tot een gewone vegetatieve bacteriële

79
Q

Waarop zijn sterilisatie methoden zo veel mogelijk gericht?

A

Op het doden van de bacteriesporen door de duur en temperatuur hierop aan te passen

80
Q

Wat moet gebruikt worden om een spore te doden ivm een bacterie?

A

Spore: 30 min met 121 graden
bacterie: 10 min bij 80 graden

81
Q

Waarvan is de werking van de desinfectans afhankelijk?

A
  • bacteriesoort
  • inwerkingsduur
82
Q

Hoe goed kunnen we pseudomonas aerugninosa bestrijden met desinfectie?

A

Direct na toevoeging van amochlor wordt deze bacterie geëlimineerd –> niet meer aanwezig

83
Q

Hoe goed kunnen we s. aures bestrijden met desinfectie?

A

Direct na toevoeging van amochlor wordt deze bacterie geëlimineerd –> niet meer aanwezig

84
Q

Hoe goed kunnen we Bacillus subtilis bestrijden met desinfectie?

A

kan na toevoeging van amochlor blijven vermenigvuldigen
het is een sporenvormende bacterie

85
Q

Welke bacterien kunnen goed en welke niet goed door desinfectie worden geëlimineerd?

A

Goed: s. aureus en pseudomonas aerugninosa
niet: Bacillus subtilis