HC.5 - Immunoglobulinen -2 Flashcards

1
Q

Hoe verloopt de primaire immuunrespons met Ig?

A
  1. antigeen
  2. Lag phase = antigeen is wel aanwezig maar er is nog geen respons (duurt enkele dagen)
  3. eliminatie van het Ag door IgM (en cellulaire toxiciteit)
  4. Als Ag weer afneemt neemt ook de immuunrespons af en dus de Ig nemen af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is kenmerkend voor de secundaire immuunrespons?

A
  • antigeen specifiek
  • immunologisch geheugen waardoor:
    a) versnelde reactie
    b) hogere affiniteit
    c) Meer Ig productie
    d) meer IgG en IgA ipv IgM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee soorten B-cel differentiatie zijn er?

A
  1. antigeen onafhankelijke B-cel differentiatie in het beenmerg
  2. antigeen afhankelijke B-cel differentiatie in de LK
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke cellen kunnen in de Ag dependent differentiatie komen?

A

Gerijpte maar naïeve B-cellen die door de circulatie gaan –> hebben een goede BCR maar nog nooit een Ag gezien

= transitional B-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er bij confrontatie van een naïeve B-cel met zijn passende Ag?

A
  • binding op de BCR
  • activatie van de B-cel
  • migratie naar de LK
  • B-cel komt binnen via de hoog endotheliale venules (HEV)
  • Adhesie aan HEV waardoor uit de bloedbaan treden
  • migratie van de B-cellen naar een follikel
  • lymfevaten voeren het Ag aan
  • B-cel en Ag worden hier opnieuw bij elkaar gebracht
  • vorming van plasmacellen en geheugencellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is via het kiemcentrum de enige manier om plasmacellen en geheugen cellen te kunnen maken?

A

Nee, er is nog een andere weg maar de overgrote meerderheid doet het wel via het kiemcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke cellen kunnen het proces in het kiemcentrum doormaken?

A
  • Geactiveerde B-cellen uit de circulatie
  • B-geheugencellen kunnen dit nog een keer doormaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat een kiemcentrum en in welke volgorde gaat een B-cel hier doorheen?

A

Uit een lichte en donkere zone
- start in donkere zone
- daarna lichte zone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bepaalt of een B-cel een geheugencel of een plasmacel wordt?

A

Selectie obv de affiniteit met het Ag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke cellen komen voor in de donkere zone van het kiemcentrum?

A
  • B-cellen
  • CD4+ cellen voor tweede signaal voor B-cel activatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke signalen heeft een B-cel nodig voor echte activatie?

A
  • Eerst een Ag in de circulatie waarna migratie naar een LK
  • activatie van de CD4+ cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe activeert een CD4+ cel een B-cel?

A

B-cel bevat CD40
CD4+ cel bevat CD40-L (ligand)

Antigeen specifieke T-cel herkent hetzelfde antigeen als de antigeen specifieke B-cel
(niet per se hetzelfde epitoop!)

Deze cellen moeten elkaar zoeken in de LK want gebeurt met meerdere Ag tegelijk

Icm met cytokine productie door de T-cel die binden op de cytokine receptor van de B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er in de donkere zone van de GC?

A

Co-activatie van de B-cellen door de CD4+ cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er na de herkenning van de B-cel en T-cel?

A
  • herkenning
  • Verandering in mRNA
  • alternatieve splicing: staart van het Ig verandert waardoor niet meer binden op membraan maar uitgescheiden wordt –> PLASMACELLEN

DNA voor B-geheugencellen:
- somatische hypermutaties (SHM): kleine veranderingen in de variabel domeinen (Ag bindende contactpunten) –> door selectie wordt de hoogste affiniteit voor het Ag geselecteerd (betere binding) –> verfijning en verbetering van de respons

  • Class switch recombinatie (CSR): isotype switching in de constante domeinen waardoor de effector functie verandert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een nadeel van de SHM?

A

Veel B-cellen gaan in apoptose omdat deze niet goed genoeg zijn (affiniteit van receptor en Ag is niet hoog genoeg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarop hebben de SHM in de CDRs effect?

A

Binding met het antigeen –> verrijking en dus hogere affiniteit

17
Q

Hoe noemen we de selectie van de beste CDR mutaties?

A

Affiniteitsrijping
Obv van de CDR mutaties en dus de antigeen binding worden de beste B-cellen geselecteerd

18
Q

Wat is het resultaat van de SHM? Waarvoor geldt dit niet?

A

Factor 10-100 verrijking van het aantal mogelijkheden van de antigeen binding

Geldt niet voor T-cellen

19
Q

Wat gebeurt er na de affiniteitsrijping?

A

De overgebleven B-cellen met een goede affiniteit gaan klonaal delen

20
Q

Wat gebeurt er in de lichte zone na de affiniteitsrijping?

A

De FDCs = follikel dendritische cellen
bevatten veel uitlopers en etalageren ALLE antigenen op hun uitlopers

Doel: testen van B-cellen of zij nog steeds een goede binding hebben met het antigeen

B-cellen gaan langs de uitlopers van de FDCs en kijken of ze een Ag herkennen

Als ze er een herkennen krijgen ze een signaal om te overleven, anders gaan ze in apoptose

21
Q

Wat zit er op de uitlopers van de FDC?

A
  1. FcR: met hierop immuuncomplexen = Ig met het passende Ag (Ig zit met Fc-staart op de FcR)
  2. Complement receptoren (CR3): hierop C3b met Ag
22
Q

Wat is naast de SMH de tweede verandering die B-cellen ondergaan?

A

Class switch recombination (CSR)
Veranderingen in het IgH gencomplex van de Ig

Op het IGH-gen complex komen alle isotypes voor genoemd in C-exonen
Cu = IgM –> eerst wordt deze gebruikt voor de productie van Ig
Cy = IgG
Ca = IgA
Ce = IgE

AID = activatie induced deaminase brengt ds breuken in kleine, homologe stukjes DNA die voorkomen VOOR alle C-exonen

Er wordt een stuk DNA weggeknipt door Uracil-N-glycosylase (UNG)

Het overgebleven C-exon van de specifieke isotype wordt gekoppeld aan het VDJ-domein via HR van de switch regio’s = repetitieve DNA-sequenties waarbij HR kan plaatsvinden

Er wordt ook een excisie cirkel gevormd

23
Q

Wat is het gevolg van de CSR?

A

Andere effector functie van het Ig

24
Q

Waardoor ontstaat het hyperIgM syndroom?

A

Mutatie in UNG of AID waardoor geen isotype switch

25
Q

Wat zijn twee verschillen tussen de SHM en de CSR?

A
  1. CSR in constante domein en heeft GEEN effect op Ag binding
    SHM zit in variabel domein en heeft WEL effect op Ag binding
  2. CSR: grote stukken DNA worden ertussenuit geknipt
    SHM: kleine subtiele DNA-veranderingen
26
Q

Welke afweer pakt het meest bacteriële vewekkers aan?

A

Adaptieve humorale afweer (B-cellen met Ig)

27
Q

Hoe noemen we een marker die op ALLE B-cellen aanwezig is?

A

Pan B-cel marker

28
Q

Wat is de waarde van het CD19?

A
  • Sterke koppeling met de BCR en heeft een regulerende rol in het doorgeven van een sterk signaal = signaaltransductie complex
29
Q

Wat is het gevolg als CD-19 afwezig is op B-cellen?

A

Signaal bij activatie van de BCR kan NIET worden doorgegeven waardoor geen stijging bij de secundaire respons omdat deze rijping niet goed plaatsvindt na de primaire respons

ALLEEN effect op de Ag afhankelijke B-cel differentiatie en er zijn dus wel rijpe B-cellen

30
Q

Hoe noemen we het als het CD-19 afwezig is?

A

hypogammaglobulinemie

31
Q

Wat is kenmerkend voor hypogammaglobulinemie?

A
  • CD-19 complex Is afwezig
  • wel rijpe B-cellen
  • Kleine GC
  • verlaagde B-geheugencellen
  • defect in de BCR signalling
32
Q

Wat is kenmerkend bij X-
linked hyperIgM syndroom?

A
  • Deficiëntie in het CD40L (activatie van T-cel op B-cel)
  • Defect in de klasse switch
  • wel rijpe B-cellen
  • Geen kiemcentra
  • verlaagde B-geheugencellen
  • defect in de SHM en CSR
33
Q

Wat is agammaglobulinemie?

A
  • GEEN vorming van Ig
  • geen rijpe B-cellen
  • Pre-BCR defect
34
Q

Op welke manieren kan een B-cel geactiveerd worden buiten het Ag?

A

T-cel afhankelijke activatie (TD)

T-cel onafhankelijke activatie (TI)

35
Q

Op welke manieren kan een B-cel geactiveerd worden bij een TI activatie?

A

TI-1: signaal van PRR zoals de TLR voor algemeen vreemde structuren

TI-2: Crosslinking van BCRs: grote Ag met repetitieve sequentie die op meerdere BCR tegelijk kunnen binden (door grootte) –> versterking van het signaal (amplificatie) voor de BCR activatie (en T-cel activatie is niet nodig)