Visuele perceptie (BIO) Flashcards
3 factoren die kleur bepalen
- golflengte bepaalt tint
- zuiverheid bepaalt verzadiging
- intensiteit bepaald helderheid
3 typen oogbewegingen
- convergentie bewegingen - ogen gefocust op hetzelfde doel, beeld op zelfde plek op retina
- saccadische bewegingen - snelle bewegingen, scannen van ruimte
- volgbewegingen - volgen van bewegend object
ontstaan van actiepotential door licht
fotopigmenten bestaan uit een opsin en een retinal
bij contact met licht afbraak - opsin wisselt kleur -> hyperpolarisatie in membran van fotoreceptor ->
depolarisatie bipolaire cel ->
depolarisatie ganglion cel ->
vuurfrequentie
lagen van laterale geniculate nucleus LGN
zit in thalamus
binnenste twee: magnocellulaire lagen - informatie over vorm, beweging, diepte, helderheid
buitenste vier: parcocellulaire lagen - kleur en fijne details
koniocelllulaire sublaag - informatie over licht van korte golflengtes
sturen informatie naar primary visual cortex
uitleg: receptieve field
het gedeelte van het visuele veld waar een stimulus het vuren van een bepaalde neuron veroorzaakt
uitleg ON / OFF cellen
ON cellen activeert als licht in het centrum, inhibeert als licht in het perifere veld
OFF cellen activeert als licht in perifere veld, inhibeert als licht in het centrum
belangrijk voor het herkennen van contrasten
samenstelling trichromatische theorie en opponent process theorie
trichromatic: 3 soorten cones - rod/blauw/groen
stuurt informatie naar retinale ganglion cellen
rod/groen en blauw/gel
ganglion cellen worden of exciteert of inhibeert
rood exciteert rod/groen -> rood
groen inhibeert rod/groen -> groen
rood + groen exciteert EN inhibeert -> geen signaal
welke kleuren missen mensen met
- protanopie
- deuteranopie
- tritanopie
- verwarren van rood en groen - rood kegeljtes zijn groen kegeltjes
- verwarren van rood en groen - groen kegelttjes zijn rood kegeltjes
- tritanoptie geen blauw kegeltjes- nemen alleen rood en groen waar
anatomy striate cortex
bestaat uit 6 hoofdlagen - neuronen in deze cortex nemen geen gehele beeld waar, maar eigenschappen
4 eigenschappen waargenomen in striate cortex
- orientatie en beweging
- spatiele frequentie
- retinale verschillen
- kleur
waarneming orientatie en beweging door simpele/complexe/hypercomplexe cellen
simpele cellen: nemen lijn met bepaalde orientatie in receptieve field waar
complexe cellen: nemen de lijn ook waar als ze verplaatst
hypercomplexe cellen: herkennen van hoeken en ende van lijn
meerdere simpele cellen verbonden met een complexe cel, meerdere complexe cellen verbonden met een hypercomplexe cel.
complexe cellen in staat beweging te herkennen
waarneming spatiele frequentie
waarnemen van contrasten tussen licht en donker
low spatiele frequentie belangrijker voor waarneming dan hoge spatiele frequentie
lage spatiele frequentie belangrijk om geheel te herkennen, hoge spatiele frequentie nodig om detail te herkennen
waarneming retinal disparity
monoculair ( een oog) kan wel cues voor diepte zien
maar binoculair kunnen verschillen in de beelden op de retina kunnen worden analyseert om meer cues te krijgen
dit wordt stereoscopie genoemt
waarneming kleur in het hersenen
parvocellulare systeem ontvangt informatie over “groen” en “rood”
koniocellulare systeem ontvangt aanvullend informatie over “blauw”
kleur wordt in de cytochrome oxidase blobs ontvangen, centrale vorm van module in de primaire visuele cortex
uitleg: modulaire organisatie van striate cortex
een module bestaat uit 2 segmenten
elk segment bevat een CO blob
elk segment ontvangt informatie van EEN oog
-> module werkt dus binoculair
alle cellen in een module hebben dezelfde ocular dominance
uitleg: ocular dominance
mate van input van elk oog voor een bepaalde cel
uitleg: ventrale en dorsale stroom
ventrale stroom: herkennt objecten en kleuren, 50/50 magno/ parvo(konio)
dorsale stroom: herkennt locatie en beweging van object 95% magno -> sneller
schade an v4 -> ?
schade an v8 -> ?
v4: verstoort kleurconstantheid
v8: cerebrale achromatopsie - onvermogen kleur te zien
onderdeele inferieure temporale cortex
ligt aan het einde van ventrale stroom
- achterste gebied TEO (V8)
- voorste gebied TE
gebied reageert op complexe vormen
wat wordt in de laterale occipitale cortex LOC waargenomen?
grote hoeveelheid objecten en vormen (grandmother cells), behalve menselijke gezichten en lichamen
waarneming fusiform face area FFA
waarnemen van gezichten
andere theorie: expertise area
waarneming extrastriate body area
waarnemen van menselijke licham behalve gezichten
waarneming parahippocampal place area PPA
herkennen van plaatsen, zoals bos, citys etc…achtergrond
verschil visuele agnosie en prosopagnosie
visuele: onvermogen objecten te herkennen
propagrnosie: onvermogen gezichten te herkennen
waar wordt beweging waargenomen
Area v5, ook medial temporal MT genoemd
ligt in extrastriate cortex
stuurt informatie naar area MST ( medial superior temporal), wordt dort verder analyseert
uitleg optic flow
schijnbare beweging van objecten die ontstaat door beweging van waarnemer
center of expansion: richting van beweging
schade an V5
akinetopsie: onvermogen beweging te herkennen
waarneming spatiele locatie
+
5 gebieden in intraparietale sulcus
einde van dorsale stroom in parietalkwab: vijf gebieden van belang: AIP, LIP, CIP, VIP, MIP - IPS
stationen ventrale strom
- V1 - analyse vorm, orientatie, beweging, spatiele frequentie, retinale verschillen en kleur
- V2 - verder analyseren van V1 informatie
- V4 - analyse vorm, kleurconstantheid
- V8 - kleur
- LO - lateral occipital complex - objectherkenning
- FFA /PPA/EBA
stationen dorsale stroom
- V1 - analyse orientatie, vorm, beweging, retinale verschillen, kleur, spatiele frequentie
- V2 - verdere analyse van V1 informatie
- V7 - visual attention, controle oogbewegingen
- MT/MST - beweging, optic flow
- LIP/VIP/AIP/MIP/CIP