Visual Perception Flashcards

1
Q

Wat is de “inverse projection problem”?

A

Het gaat over de overdracht van een 2d beeld op de retina naar een 3d object herkenning.

Een 2d beeld heeft een infinite mogelijkheid aan 3d objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 visuele indeterminacys

A
  1. shape and orientation indeterminacy: retina kan alleen maar 2d waarnemen terwijl objecte 3d zijn
  2. light source, reflectance and shadow indetermacy: drie factoren belangrijk voor luminance goed waarnemen
  3. size and distance indetermacy: relatie tussen grootte en afstand object goed waarnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 factoren belangrijk voor luminance

A
  1. sterkte lichtbron
  2. mate van reflectie van het object
  3. shaduw/ geen shaduw
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 visuele eigenschappen van objecten

A
  1. shape - vorm
  2. distance - afstand
  3. brightness - helderheid
  4. size - grootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uitleg: likelihood principle

(Hermann von Helmholtz)

A

Waarschijnlijkheid met die een 3d object in 2d wordt waargenomen.

Voorbeeld: de waarschijnlijkheid een kwadraat als kwadraat te zien is hoger dan als het als rechthoek te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uitleg: frame of reference

A

objecte zijn afhankelijk van de positie van de waarnemer door motion, orientation en position.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 aannamen om brightness te interpreteren

A
  1. aanname dat oppervlakken eenkleurig zijn -> shaduw zegd iets over vorm van object, niet de kleur
  2. geleidelijk verandering in kleur komt door shaduw -> shaduwgrens is onscherp, verandering in reflectance meestal niet

ook belangrijk voor interpretatie van shaduw -> bij beweging bewegt shaduw in associatie met object

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 cues voor diepte in visual system

A
  1. accomodation: veranderingen in lens om objecten in verschillend afstand te focusseren -> cue voor dichtbij object < 1m
  2. convergence: ogen “crossen” als objecter dichterbij komt om licht op fovea te brengen - cue voor objecten < 6-7m , daarna ogen vrijwel parallel
  3. stereopsis: door “ retinal disparity” (verschil in perspectief op retina linke oog en recht oog) - cue voor afstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

6 environmental cues voor diepteperceptie

A
  1. familiar size: door ervaring bekende objecten kunnen inschatten desondanks afstand etc. (mens heeft grootte van mens, auto grootte van auto) - munt- voorbeeld: stereopsis wint tegen familiar size
  2. pictorial cues: vb: occlusion: objecten dichterbij verbegt object verder weg
  3. texture gradient: objecten dichtbij zijn gedetaillerder dan objecte verder weg
  4. linear perspective: parallel lijnen convergeren in afstand
  5. relative height: objecten dichter bij staan lager in relatie tot objecten verder weg
  6. atmospheric perspective: objecten in grote afstand lijken “blurry” want reflectiert licht over afstand verminderd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitleg: parsing paradox

A

herkennen van onderdelen van geheel niet mogelijk zonder te weten wat geheel is

maar ook

herkennen van geheel niet mogelijk zonder de onderdelen te herkennen

Stephen Palmer: top- down en bottom- up gebeuren tegelijk en helpen elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uitleg: viewer centered theories

object centered theories

A

viewer centered: vanuit een bepaalde perspectief, veranderd door bewegen van object of observeerder

object centered: onderdelen in relatie tot elkaar, uit de perspectief van de object zelfs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uitleg: propagnosia

A

propagnosie is een “neuropsychological deficit” , het onvermogen gezichten te herkennen.

bepaalde region in het brein belangrijk voor gezichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitleg: what/where(how) hypothesis

verschil visual agnosia en optic ataxia

A

2 verschillende centren in het brein om objecte te herkennen en de locatie van het object

visual agnosia: onvermogen object te herkennen, maar wel weten waar het is

optic ataxia: kan object herkennen maar weet niet precies waar het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly