Verbs 81-90 Flashcards
1
Q
Verbergen (to hide)
A
verborg
verborgen
heeft verborgen
2
Q
Verdwijnen (to dissapear)
A
Verdween
Verdwenen
Is verdwenen
3
Q
Vergelijken met (to compare with)
A
vergeleek
vergeleken
heeft vergeleken
4
Q
Vergeten (to forget)
A
vergat
vergaten
heeft vergeten
5
Q
verliezen (to lose)
A
verloor
verloren
heeft verloren
6
Q
vermijden (to avoid)
A
vermeed
vermeden
heeft vermeden
7
Q
vertrekken (to leave)
A
vertrok
vertrokken
is vertrokken
8
Q
verzinnen (to invent)
A
verzon
verzonnen
heeft verzonnen
9
Q
vinden (to find)
A
vond
vonden
heeft gevonden
10
Q
vliegen (to fly)
A
vloog
vlogen
heeft gevlogen