Validiteit Flashcards
Validiteit
Wordt er gemeten wat we willen meten?
Betrouwbaarheid
> aandeel toevallige fouten in waarneming
> hoe minder de fout, hoe beter de waarneming
herhaalbaarheid (consistentie)
> hoe herhaalbaarder de waarneming, hoe beter de waarneming
Conclusievaliditeit
Betreft aannemelijkheid van relatie tussen variabelen.
Twee conclusies:
> Er is een relatie tussen de variabelen.
> Er is geen relatie tussen de variabelen.
> Beide kunnen terecht of onterecht zijn.
BEOORDELEN WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES
1. Formuleer de probleemstelling > Vraagstelling – wat wil men onderzoeken? > Doelstelling - waarom wil men dat onderzoeken? 2. Formuleer de claim > Formuleer de conclusie(s) 3. Formuleer de reden > Op welk resultaat is de conclusie gebaseerd? 4. Bestudeer de evidentie > Conclusievaliditeit: > Interne validiteit > Constructvaliditeit > Externe validiteit
Waar moet je specifiek aan denken bij Conclusievaliditeit
Type I en Type II fouten, significantie, verschillen in verhoudingen, onbetrouwbaarheid, outliers, curvilineair verband, restriction of range, ongelijke subgroepen.
INTERNE VALIDITEIT
Betreft causale relatie tussen variabelen.
Welke vragen stel je bij het bepalen van de interne validiteit?
> In welke mate veroorzaakt de ene variabele de andere variabele?
> Zijn er alternatieve verklaringen voor het veronderstelde causale verband? (Deze alternatieve verklaringen zijn methodologisch en niet theoretisch inhoudelijk)
> Vooral bij experimenten: zijn verschillen tussen condities veroorzaakt door de manipulatie of door een ander systematisch verschil tussen de condities?
CONSTRUCT VALIDITEIT
Heeft men gemeten wat men wilde meten?
Welke vragen stel je bij het bepalen van de construct validiteit?
> Is de operationalisering een goede ‘vertaling’ van het theoretische begrip?
> Is een conclusie over het theoretische begrip wel gerechtvaardigd?
> Facevaliditeit
> Betrouwbaarheid noodzakelijke voorwaarde.
EXTERNE VALIDITEIT
Is de conclusie generaliseerbaar buiten de omstandigheden van het onderzoek?
Waaruit bestaat de externe validiteit?
> Populatievaliditeit
> Representativiteit van de steekproef
> Vaststellen doelpopulatie, operationele populatie, steekproefprocedure en steekproef.
Ecologische validiteit
TOETSINGSPROCEDURE
- Stel een nul-hypothese en alternatieve hypothese op.
- Stel een beslissingsregel op.
> Verwerp H0, indien p ≤ α > Verwerp H0, indien p ≤ .05 - Voer de toets uit.
- Neem een beslissing over de nul-hypothese.
> Vergelijk p met α
> H0 verwerpen (p ≤ α) of H0 niet verwerpen (p > α)
coefficient of Determination (r2)
Geeft in een percentage aan hoeveel van de variantie van de ene variabele komt door de de ander variabele. De waardes in sterkte worden bepaald door wat er gemeten wordt.
Aflezen correlatie coèfficienten
+-.70 -1.00 strong
+-.30 - .69 moderate
+-.00 - .29 geen -zwak
Cronbach’s alfa
Cronbach’s alfa: waarde tussen 0 (onbetrouwbaar) en 1 (betrouwbaar).
Vuistregel:
o < . 60 slecht (de items mogen niet gecombineerd worden tot 1 score)
o .60 – .80 redelijk (de items mogen wel gecombineerd worden tot 1 score)
o >.80 goed.
Cohen’s d
esential statistic for measuring effect size.
- 80 strong
- 50 moderate
- 20 -0.49 zwak
Boeder et al.
Durban Languge Survey
Hoofdvraag welke talen worden er thuis en op de scholen gesproken?
verkennend onderzoek.
Enquêtes en interviews
Niet representatief
Hoeken en Renkema
Negatief in het nieuws
Mangen et al.
Papier versus computer
p-waarde
onder 0.5 = nulhypothese afstoten
F-waarde
verschil tussen de groepen
hoog (ver boven 1) is groot effect. Veel verschil tussen de distributies.
Teunissen en Jacobs
“Oh u bedoelt dat ik een hoge bloeddruk heb”
Hoe worden medische termen in arts-patientgesprekken uitgelegd?
kleine steekproef
slechte operationalisering
slechte interne validiteit (opnames, 1 arts ingelicht, vervolg gesprek etc.)
typische kenmerken kwalitatief onderzoek
- Alle daagse omstandigheden
- Holisme en contextualiteit
- directe waarneming
- betekenis verlening en subjectiviteit
- theorie in kwalitatief onderzoek: verklaring en exploratie