Module 2 Flashcards
Alternative Explanation
The idea that it is possible that there is some other, uncontrolled variable that may be responsible for the observed relationship.
Case Study Method
An in-depth study of one or more individuals.
Control
Manipulating the independent variable in an experiment or any other extraneous variables that could affect the results of a study.
Control Group
The group of participants that does not receive any level of the independent variable and serves as the baseline in a study.
Correlational Method
A method in which the degree of relationship between two variables is assessed.
Dependent Variable
The variable in a study that is measured by the researcher.
Experimental Group
The group of participants that receives some level of the independent variable.
Experimental Method
A research method that allows a researcher to establish a cause-and-effect relationship through manipulation of a variable and control of the situation.
Independent Variable
The variable in a study that is manipulated by the researcher.
Laboratory Observation
Observing the behavior of humans or other animals in a more contrived and controlled situation, usually the laboratory.
Naturalistic Observation
Observing the behavior of humans or other animals in their natural habitat.
Negative Relationship
A relationship between two variables in which an increase in one variable is accompanied by a decrease in the other variable.
Observational Methods
Make observations of human or other animal behavior.
Population
All of the people about whom a study is meant to generalize.
Positive Relationship
A relationship between two variables in which an increase in one variable is accompanied by an increase in the other variable.
Quasi-experimental Method
A study in which the variable of interest cannot be manipulated.
Random Assignment
Assigning participants randomly to the groups in a study.
Random Sample
A means of generating a representative sample.
Sample
The group of people who participate in a study.
Subject (Participant) Variable
A characteristic inherent in the participants that cannot be changed.
Survey Method
Questioning individuals on a topic or topics and then describing their responses.
Three goals of schience
descrive
predict
explain
Adantages/disadvantages Description Method
Advantages:
Study large groups
Flexible
allows dicription of behaviour
Disadvantages:
Non flexible
Does not support reliable predictions
Does not support cause and effect predictions
Adantages/disadvantages Prediction Method
Advantages:
allows discription of behaviors
supports predictions of one variable based on another
Disadvantages:
Does not support cause and effect relations.
Adantages/disadvantages Explanation Method
Advantages:
allows discription of behaviors
supports predictions of one variable based on another
Does not support cause and effect relations.
3 descriptive methods
- Observational method
- Case study method
- Survey method
2 Predictive methods
- correlation method
- quasi-experimental method
1 Explanational method
- experimental method
3 belangrijke aspecten van wetenschappelijk onderzoek doen
> Theorie > Dataverzameling > Analyse van data
3 belangrijke aspecten van wetenschappelijk onderzoek doen
Theorie
Systematische verklaring van de observaties die we hebben gedaan aan ons onderzoeksobject.
3 belangrijke aspecten van wetenschappelijk onderzoek doen
Dataverzameling
observatie
3 belangrijke aspecten van wetenschappelijk onderzoek doen
Data-analyse
het vergelijken van wat we logisch gezien verwachten (hypothese) en wat we daadwerkelijk geobserveerd hebben.
Hypothese
Komt in meerdere betekenissen voor: > Potentiële verklaring; > Claim die wordt getoetst; > Observationele voorspelling; > (Deze laatste is de definitie in het boek: de voorspelde uitkomst (resultaten) van een enkele studie). Methoden
3 gegevens bij alledaags onderzoek.
> Mensen weten dat toekomstige omstandigheden worden veroorzaakt door huidige omstandigheden.
> Mensen leren dat deze patronen van oorzaak en gevolg (causale verbanden) probabilistisch van aard zijn (en doorgaans niet deterministisch)
> Mensen (en dus ook wetenschappers) willen “wat”- en “waarom”-vragen beantwoorden en proberen dat te bereiken door observatie en proberen uit te zoeken hoe de wereld in elkaar steekt.
Kida (2006). Don’t believe everything you think.
The 6 basic mistakes we make in thinking:
> We prefer stories to statistics
We seek to confirm, not to question our ideas.
We rarely appreciate the role of chance and coincidence in shaping events …
We sometimes misperceive the world around us.
We tend to oversimplify our thinking
We have faulty memories.
Oplossing inaccurate observaties
> Meetinstrumenten bieden meer precisie.
> Bewuste observatie
Oplossing overgeneralisatie
> Repliceren van onderzoek en nagaan of dezelfde resultaten kunnen worden behaald.
Representatieve Steekproef
Veel voorkomende fouten
- inaccurate observaties
- overgeneralisatie
- selectieve observatie
- niet-logische redeneringen
Oplossing Selectieve observatie
> Probeer onderzoeksobjecten te vinden die niet aan het algemene patroon voldoen.
Van te voren hoeveelheid observaties bepalen Methoden
Oplossing niet-logische redeneringen
Maak expliciet gebruik van een logisch systeem.
Wat is niet toetsbaar?
Niet toetsbaar zijn: > Speculatieve uitspraken; > Normatieve uitspraken; > Definities; > Uitspraken met onscherpe tijds- en/of plaatsaanduiding. Methoden
4 stappen beoordelen van een claim.
- Formuleer de claim.
- Bestudeer de evidentie voor die claim.
- Ga na of er alternatieve verklaringen (hypothesen) zijn.
- Evalueer de redelijkheid van elk van die verklaringen (hypothesen).
Formuleer de claim.
> De claim moet zo helder en specifiek mogelijk geformuleerd worden.
Wetenschappelijke eis: de claim moet toetsbaar zijn.
Bestudeer de evidentie.
> Niet alle evidentie is even goed. Bijvoorbeeld, persoonlijke verhalen (anekdotes) zijn van mindere kwaliteit dan evidentie afkomstig van onderzoek dat onder gecontroleerde omstandigheden is uitgevoerd.
Maar ook in wetenschappelijk onderzoek worden fouten gemaakt (daarom doe je ook een cursus Methoden om die fouten op te kunnen sporen en zelf niet te maken).
Evalueer de redelijkheid van elke verklaring:
- Is de verklaring toetsbaar?
- Is het de simpelste verklaring voor het fenomeen (Occam’s razor)?
- Conflicteert de verklaring met andere goed-gefundeerde kennis?
(Wetenschap is)
logico-empirisch
Rationalisme gecombineerd met empiricisme.
Twee vormen van logisch redeneren
Deductief (als a dan b - geen a dan ook geen b)
Inductief (als a dan b aannemelijk)
Algemene kenmerken deductie:
> Deductie: geldigheid: de redenering is logisch gezien geldig als ware premissen (aannamen) tot een noodzakelijk ware conclusie leiden.
Deductie: juistheid (soundness): de redenering is juist als de redenering geldig is en ware premissen heeft.
> Alle vogels hebben veren. > Alle kippen zijn vogels. > Dus, alle kippen hebben veren. > Is deze redenering geldig? > Ja, want als de premissen waar zijn, is de conclusie noodzakelijk waar.
Inductie
Bij een inductieve redenering is de conclusie niet noodzakelijk waar, maar is de conclusie waarschijnlijk gegeven de premissen:
> Tot nu toe is elke dag de zon opgegaan, dus morgen zal de zon ook weer opgaan.
> Jan houdt van tennis, van voetbal, van schaken en van basketbal. Dus, Jan houdt van sport.
Belangrijke voorwaarde inductie
> Een inductieve redenering is sterk als de conclusie waarschijnlijk is als de premissen waar zijn.
Een inductieve redenering is overtuigend (cogent) als de redenering sterk is en de premissen waar zijn.