unite 3 vocabulair Flashcards

1
Q

aan tafel

A

à table

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het eten

A

la nourriture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het voedsel, de voeding

A

l’alimentation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voedingsmiddelen

A

des aliments (mas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zetmeelproducten

A

des féculents

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

groenten

A

des légumes (mas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fruit
stuk fruit

A

des fruits
un fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

melkproducten

A

un produit laitier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

snoepgoed

A

des friandises

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eiwitten

A

des protéines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vlees

A

de la viande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kip

A

du poulet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vis

A

du poisson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een maaltijd

A

un repas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een gerecht

A

un plat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een drank

A

une boisson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de spiegel

A

le miroir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de tafel dekken

A

mettre la table

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een tafelkleed

A

une nappe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een mes

A

un couteau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een lepeltje

A

une cuilère

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een glas

A

un verre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een kopje

A

une tasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een mandje

A

un panier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een kom
un bol
26
een bord
une assiette
27
een handdoek/servetje
une serviette
28
een kool
un chou
29
een bloemkool
un chou-fleur
30
spruiten
des choux de bruxelles
31
een paprika
un poivron
32
champignons
des champignons
33
een komkommer
un comcombre
34
look
de l'ail
35
een krop sla
une laiture
36
een courgette
une courgette
37
asperges
des asperges
38
een aubergine
une aubergine
39
een tomaat
une tomate
40
een ui
un oignon
41
een prei
un poireau
42
boontjes
des haricots
43
spinazie
des épinards
44
erwtjes
des petits pois
45
een wortel
une carrotte
46
een pompoen
un potiron
47
een advocaat
un avocat
48
aardappelen
des pommes de terre
49
pasta
des pâtes
50
rijst
du riz
51
couscous
du couscous
52
bloem
de la farine
53
een croissant
un croissant
54
een chocoladebroodje
un pain au chocolat
55
brood
du pain
56
een boterham
une tartine
57
een frans brood
une baguette
58
ontbijtgranen
des céréales
59
een citroen
un citron
60
een appelsien
une orange
61
een pompelmoes
un pamplemousse
62
een ananas
un ananas
63
een banaan
une banane
64
aardbeien
des fraises
65
frambozen
des framboises
66
druiven
des raisins
67
een kiwi
un kiwi
68
een meloen
un melon
69
een watermeloen
une pastéque
70
een mango
une mangue
71
een abrikoos
un abricot
72
een perzik
une pêche
73
een appel
une pomme
74
een peer
une poire
75
een kokosnoot
une noix de coco
76
boter
du beurre
77
melk
du lait
78
yoghourt
du yaourt
79
kaas
du fromage
80
een ei
des oeufs
81
hesp
du jambon
82
salami
du salami
83
een steak
un steak
84
gehakt
de la viande hachée
85
zalm
du saumon
86
sardientjes
des sardines
87
mineraalwater (plat water)
de l'eau gazeuse/pétillante
88
een appelsiensap
un jus d'orange
89
een cola
un coca
90
een ijsblokje
un glaçon
91
wijn
du vin
92
bier
de la bière
93
koffie
du café
94
thee
du thé
95
een warme chocolademelk
un chocolat chaud
96
honing
du miel
97
suiker
du sucre
98
confituur
de la confiture
99
noten
des noix
100
een snoepje
un bonbon
101
snoepgoed, zoetigheid
des fraindises
102
chocolade
du chocolat
103
koekjes
des biscuits (mas)
104
een ijsje
une glace
105
zout en peper
du sel et du poivre
106
specerijen
des épices
107
olie olijfolie
de l'huile de l'huile d'olive
108
mayonaise
de la mayonnaise
109
ketchup
du ketchup
110
houden van / lekker vinden
aimer
111
dol zijn op/gek zijn op
adorer
112
niet bijzonder lekker vinden
n'aimer pas trop
113
helemaal niet lekker vinden
n'aimer pas du tout
114
een hekel hebben aan, niet lusten
détester
115
liever hebben, verkiezen
préférer
116
waarom
pourqoui
117
omdat
parce que
118
het is lekker
c'est trés bon
119
het is heerlijk
c'est délicieux
120
verdikken
grossir
121
vermageren
maigrir
122
het is goed voor de gezondheid
c'est bon pour la santé
123
het zit vol vitaminen
c'est plein de vitamines
124
proeven
goûter
125
de smaak
le gôut
126
de texstuur/de consistentie
la texture/la consistence
127
een gruwel/een verschrikking
une horreur
128
rauwkost
des crudités
129
het ontbijt
le petit-déjeuner
130
het middageten/de lunch
le déjeuner
131
het vieruurtje/ een snack
le goûter
132
het avondeten
le diner/ la souper
133
een gerecht
un plat
134
bereiden
préparer
135
een vreemde keuken, van een ander land
une cuisine étrangère
136
zout/ gezouten
salé
137
zoet/ gezoet
sucré
138
koken
faire la cuisine
139
volgens u
selon vous
140
volgens mij
selon moi
141
de ochtend
le matin
142
de middag
le midi
143
de namiddag
l'après-midi
144
de avond
le soir
145
de nacht
la nuit
146
een maaltijd
un repas
147
kunnen koken/weten hoe je moet koken
savoir cuisiner
148
bij mij thuis
chez moi
149
meebrengen/ meenemen
ramener
150
iets om te eten
quelque chose à manger
151
wat heb je nodig
qu'est-ce qu'il te faut
152
dat is goed/in orde
ça marche
153
is dit alles wat je nodig hebt?
c'est tout ce qu'il te faut
154
een klaargemaakte salade
une salade
155
geen probleem
pas de problème pas de souci
156
vriendelijk
gentil (le)
157
ik ben weg/ik moet gaan
j'y vais