unite 3 vocabulair Flashcards
aan tafel
à table
het eten
la nourriture
het voedsel, de voeding
l’alimentation
voedingsmiddelen
des aliments (mas)
zetmeelproducten
des féculents
groenten
des légumes (mas)
fruit
stuk fruit
des fruits
un fruit
melkproducten
un produit laitier
snoepgoed
des friandises
eiwitten
des protéines
vlees
de la viande
kip
du poulet
vis
du poisson
een maaltijd
un repas
een gerecht
un plat
een drank
une boisson
de spiegel
le miroir
de tafel dekken
mettre la table
een tafelkleed
une nappe
een mes
un couteau
een lepeltje
une cuilère
een glas
un verre
een kopje
une tasse
een mandje
un panier
een kom
un bol
een bord
une assiette
een handdoek/servetje
une serviette
een kool
un chou
een bloemkool
un chou-fleur
spruiten
des choux de bruxelles
een paprika
un poivron
champignons
des champignons
een komkommer
un comcombre
look
de l’ail
een krop sla
une laiture
een courgette
une courgette
asperges
des asperges
een aubergine
une aubergine
een tomaat
une tomate
een ui
un oignon
een prei
un poireau
boontjes
des haricots
spinazie
des épinards
erwtjes
des petits pois
een wortel
une carrotte
een pompoen
un potiron
een advocaat
un avocat
aardappelen
des pommes de terre
pasta
des pâtes
rijst
du riz
couscous
du couscous
bloem
de la farine
een croissant
un croissant
een chocoladebroodje
un pain au chocolat
brood
du pain
een boterham
une tartine
een frans brood
une baguette
ontbijtgranen
des céréales
een citroen
un citron
een appelsien
une orange
een pompelmoes
un pamplemousse
een ananas
un ananas
een banaan
une banane
aardbeien
des fraises
frambozen
des framboises
druiven
des raisins
een kiwi
un kiwi
een meloen
un melon
een watermeloen
une pastéque
een mango
une mangue
een abrikoos
un abricot
een perzik
une pêche
een appel
une pomme
een peer
une poire
een kokosnoot
une noix de coco
boter
du beurre
melk
du lait
yoghourt
du yaourt
kaas
du fromage
een ei
des oeufs
hesp
du jambon
salami
du salami
een steak
un steak
gehakt
de la viande hachée
zalm
du saumon
sardientjes
des sardines
mineraalwater (plat water)
de l’eau gazeuse/pétillante
een appelsiensap
un jus d’orange
een cola
un coca
een ijsblokje
un glaçon
wijn
du vin
bier
de la bière
koffie
du café
thee
du thé
een warme chocolademelk
un chocolat chaud
honing
du miel
suiker
du sucre
confituur
de la confiture
noten
des noix
een snoepje
un bonbon
snoepgoed, zoetigheid
des fraindises
chocolade
du chocolat
koekjes
des biscuits (mas)
een ijsje
une glace
zout en peper
du sel et du poivre
specerijen
des épices
olie
olijfolie
de l’huile
de l’huile d’olive
mayonaise
de la mayonnaise
ketchup
du ketchup
houden van / lekker vinden
aimer
dol zijn op/gek zijn op
adorer
niet bijzonder lekker vinden
n’aimer pas trop
helemaal niet lekker vinden
n’aimer pas du tout
een hekel hebben aan, niet lusten
détester
liever hebben, verkiezen
préférer
waarom
pourqoui
omdat
parce que
het is lekker
c’est trés bon
het is heerlijk
c’est délicieux
verdikken
grossir
vermageren
maigrir
het is goed voor de gezondheid
c’est bon pour la santé
het zit vol vitaminen
c’est plein de vitamines
proeven
goûter
de smaak
le gôut
de texstuur/de consistentie
la texture/la consistence
een gruwel/een verschrikking
une horreur
rauwkost
des crudités
het ontbijt
le petit-déjeuner
het middageten/de lunch
le déjeuner
het vieruurtje/ een snack
le goûter
het avondeten
le diner/ la souper
een gerecht
un plat
bereiden
préparer
een vreemde keuken, van een ander land
une cuisine étrangère
zout/ gezouten
salé
zoet/ gezoet
sucré
koken
faire la cuisine
volgens u
selon vous
volgens mij
selon moi
de ochtend
le matin
de middag
le midi
de namiddag
l’après-midi
de avond
le soir
de nacht
la nuit
een maaltijd
un repas
kunnen koken/weten hoe je moet koken
savoir cuisiner
bij mij thuis
chez moi
meebrengen/ meenemen
ramener
iets om te eten
quelque chose à manger
wat heb je nodig
qu’est-ce qu’il te faut
dat is goed/in orde
ça marche
is dit alles wat je nodig hebt?
c’est tout ce qu’il te faut
een klaargemaakte salade
une salade
geen probleem
pas de problème
pas de souci
vriendelijk
gentil (le)
ik ben weg/ik moet gaan
j’y vais