unite 3 l'article partitif woordenschat Flashcards
tellen
compter
een boodschappenlijst
une liste de courses
200gram
200 grammes
een kilo
un kilo
een liter
un litre
een fles
une bouteille
een pakje
un paquet
een reep
un barre
een bokaal
un bocal
een bakje
une barquette
een sneetje, een plak
une tranche
een kopje
une tasse
een blikje
une canette
een glas
un verre
een stuk
un morceau
een klein zakje
un sachet
een blik conserven
une boîte
een zak
un sac
een kommetje
un bol
een bil
une cuisse
te veel
trop
een dieet
un régime
een eetpatroon
un régime alimentaire
nogal/voldoende
assez
volgens jou/volgens mij
selon toi/selon moi
fit blijven
garder la forme
gros(se)
dik
deel uitmaken van
faire partie de
zich moe voelen
zich goed voelen
se sentir fatiqué(e)(s)
se sentir bien
je moet
il faut + werkwoord infinitief
bewegen
bouger
evenwichtig
équilibré(e)(s)
omvatten/bevatten
een evenwichtige maaltijd omvat
comprendre
un repas équilibré comprend
vermijden( om te )
éviter(de)
snacken/knabbelen/ tussen de maaltijden eten
grignoter
tussen
entre
moeten
devoir
alcolhol
de l’alcool
zijn tijd nemen
prendre son temps
een lift
un ascenceur
een trap
un escalier
een traject
un trajet
(achter) laten
laisser
zich inschrijven
s’incrire
een turnclub
un club de gym
wandelen
se promener
volgen
suivre
een raad/een advies
un conseil